Hoofdstuk 16
‘Ik hoor van mamma dat je niet bij me wilt blijven slapen?’ Zo ongeveer had Hugo Chrissy gepusht om toch maar haar tasje in te pakken op deze troosteloze zaterdag. Ik help haar d’r pyjama te kiezen en kleren voor morgen. Op het laatst stop ik het T-shirt waarin ik heb geslapen er nog bij – een oude gewoonte van toen ze nog klein was en ze zonder mamma’s slaapshirt geen oog dichtdeed en al helemaal geen stap buiten de deur zette. Met haar rugzakje op haar schoot en haar jas al aan zit ze voor het raam aan de straatkant te wachten totdat ze wordt opgehaald. Hugo heeft haar al laten weten dat haar kamer nog niet klaar is, maar dat ze misschien vandaag wat spullen uit kunnen gaan zoeken. De gedachte aan hoe ze straks met niets dan haar kleine rugzakje haar eigen weg zal moeten vinden in een totaal vreemd huis, een huis waar ik me geen voorstelling van kan maken en waar voor mij geen plaats meer is, probeer ik uit alle macht te verdringen. In plaats daarvan hou ik mezelf voor dat mijn zusje Gaby nu in de trein zit en dat het nog altijd vroeg genoeg is om te breken als zij er is en Chrissy me niet meer kan zien.
‘Ben je d’r klaar voor?’ Als hij haar wil zoenen wendt ze hoofd een beetje af. ‘Heb je er zin in?’ Hij is onverstoorbaar als altijd.
‘Dag mamma, tot morgen.’ Ik pak haar vast en druk haar tegen me aan. Het is onmogelijk te zeggen hoeveel ik er voor over zou hebben om haar nu niet uit te hoeven laten gaan.
‘Hoe laat breng je haar morgen terug?’ Ik laat haar nog steeds niet los en hij kijkt me nog steeds niet aan.
‘Lunchtijd?’
‘Dag lieverdje. Veel plezier.’ De pijn om haar los te moeten laten is groter dan alle andere pijn tot nu toe omdat het nu ook Chrissy ’s verdriet is wat me raakt. Hij wil haar hand pakken als ze naar buiten gaan, maar ze doet alsof ze het niet ziet. Ik kijk ze na als ze de straat oversteken naar zijn auto die pal aan de overkant geparkeerd staat, maar ze kijken geen van beiden op of om. Nog niet lang geleden konden we met een beetje fantasie nog voor een gezin doorgaan en nu zijn er alleen nog maar de brokstukken van wat eens met elkaar verbonden werd en wat nooit stuk had mogen gaan. Alle drie moederziel alleen en ieder voor zich op zoek naar een nieuwe weg en een nieuwe manier. Ik neem poes Teddy op schoot en fluister tegen haar dat zij nu de enige is om nog voor te zorgen. De voordeurbel die Gaby ’s komst inluidt snijdt door het grote stille huis. Nog voordat ze de kans krijgt om me te omhelzen sta ik al te huilen. Hoewel ze zegt dat het goed is, voelt dat niet zo.
‘Chrissy hoort hier bij mij. Ze hoort op haar eigen kamer in plaats van in een vreemd huis. Ze hoort met haar vriendinnetjes te spelen in plaats van haar vader te vermaken. Ze had dit in haar eigen tempo moeten kunnen doen, op haar eigen moment.’ Gaby huilt nu ook. We houden elkaar vast zoals we dat vroeger wel eens deden als onze ouders ruziemaakten na een feestje met teveel goedkope rosé uit bolle flessen in rieten mandjes.
‘De lummel,’ zegt ze.
Dan loopt ze naar het keukenblok voor een stuk keukenpapier en geeft er ook een aan mij. ‘Kom,’ zegt ze.
‘Koffie?’ Koffie was bij ons thuis een medicijn tegen alles. Van doodstijdingen tot kopzorgen en van ongeneeslijke ziektes tot zielenpijn: naast de uitpuilende en intens stinkende koperen asbak stond altijd een witte thermoskan met filterkoffie op onze keukentafel om de kelen te smeren en de tongen los te maken.
‘Mag ik?’ vraagt Gaby als ze een pakje Marlboro ’s uit haar tasje grist.
‘Alleen als ik ook mag.’
‘Zou je dat nou wel doen?’
‘Nee natuurlijk niet, maar ik dóe het wel.’ Het inhaleren van de rook prikkelt mijn longen tot een hoestbui. ‘Kwestie van volhouden was het toch met dat roken?’ Ik lach ondanks mezelf. We lachen allebei.
‘Kom,’ zegt ze weer. ‘Ik trakteer op taart en die gaan we nu scoren. Daarna maak je de haard aan om de kou uit dit huis te verdrijven en zet je een muziekje op om er weer een beetje leven in te brengen en het komt allemaal heus weer goed met jou want overleven kun je als de beste, weet je nog?’
Er wordt bij ons thuis niet makkelijk gesproken over de periode dat Gaby met mamma in Breda was terwijl ik met pappa thuisbleef. En als het als eens ter sprake komt dan is dat meestal om te onderstrepen dat een adempauze destijds de enig mogelijke remedie was tegen een huwelijk dat keihard onderweg was om te stranden. Dat die adempauze hun redding was staat inmiddels vast. Ze hebben het immers gered samen, die ouders van ons. En ze zijn nog heel redelijk uit de cisis gekomen ook. Alleen kan dat mamma’s schuldgevoel niet wegnemen. Want hoezo bleef ik thuis en Gaby niet? Omdat ze dacht dat het beter was om mij gewoon na de zomervakantie met al mijn vriendinnen naar de middelbare school te laten gaan waar ik al ingeschreven stond? Omdat pappa zo tenminste niet helemáál alleen achter zou blijven? Omdat Britt het toch wel zou redden? In de eerste weken na mamma’s vertrek was er daar niet zo zeker van en wilde ik de straat niet meer op uit angst voor vragen, omgekeerde hoofden en meewarige blikken. Maar ik vond mijn weg. Op een dag had de thermoskan koffie op de keukentafel plaatsgemaakt voor een potje oploskoffie op het aanrecht en na genoeg aangebrande biefstukken en aardappelen en onderbroeken die net zo vies uit de was kwamen als ze erin waren gegaan, gingen we over op broodmaaltijden en werd de was uitbesteed aan Hotel Troisfontaines, een klein familiehotelletje aan de overkant van de straat. Tegen de tijd dat mamma en Gaby weer terug zouden komen, zat ik niet eens meer heel erg op ze te wachten omdat het ik het wel prima vond zo zonder al te veel regels en toezicht.
Nog voordat we bij de banketbakker zijn aangeland hebben we de taart al gecanceld om plaats te maken voor drie familiezakken paprikachips – één zak de man is nog nooit genoeg gebleken in ons geval – en verder is er wijn, zijn er sigaretten en kunnen we straks altijd nog een frietje truffelmayo van de frietboetiek bestellen. Met ieder onze eigen familiezak onderuitgezakt op de bank, een asbak die weldra zal stinken tussen ons in en een biertje tegen de dorst in de aanslag, beginnen we aan onze praatsessie.
‘Waar zullen we eens beginnen,’ vraagt Gaby zich hardop af. ‘Bij het begin of slaan we dat over omdat dat niet het leukste deel is en daar ook al zoveel over gezegd is?’
‘We kunnen toch ook een film kijken?’
‘Nou en of we ook een film kunnen kijken!’
‘Ik heb haar gezien,’ zeg ik terwijl ik de film al na vijf minuten op pauze zet omdat ik niet in het verhaal kan komen.
’Wat?’
‘Ik heb haar gezien. Hugo liep met haar te klootviolen om de hoek. Ze stonden voor de etalage van de lingeriewinkel. Voordat ik me onzichtbaar kon maken stonden ze al voor me.’
‘En?’
Ik vertel dat ik haar negeerde, hem afzeek en dat ze toen afdropen. En ik vertel dat ik me omdraaide en dat het enige echt mooie haar gebit is. ‘Ze is zo gewoontjes dat ik haar bijna onbeholpen vond. Dus ik denk dat ik weer wat het is.’ Voordat ik mijn zin af kan maken zegt Gaby het ook.
‘Seks natuurlijk. Dit kan alleen maar seks zijn.’
‘Ik voelde me hartstikke opgelucht nadat ik haar gezien had.’
‘Natuurlijk. Want seks is niet houdbaar op de lange termijn. En vergeet niet dat je ooit op een dag zo ver zult zijn dat elke vrouw het voor Hugo mag worden. Elke vrouw mag het zijn, behalve zij. En zij wordt het niet als ik dat zo hoor.’
Het fijne van een zus zoals mijn kleine zusje is dat er geen woorden nodig zijn. We kunnen elkaar de tent uitvechten en elkaar heel erg negeren, maar wat er overblijft is vanzelfsprekend en voor altijd.
‘Nog even Gaby. Toen ik ze had gezien belde ik Claire. Ik was in de gloria.’
‘Ja?’
‘Claire vond dat er geen reden voor opluchting is. Ik moest er maar klaar mee zijn, zei ze. Het loslaten.’
‘Misschien is Claire wel het type dat boven komt drijven door anderen een beetje onder water te duwen?’
Benieuwd hoe het begon?
Klik dan hier voor deel 1.//klik hier voor deel 2.// klik hier voor deel 3. // klik hier voor deel 4. // klik hier voor deel 5. // klik hier voor deel 6. // klik hier voor deel 7. // klik hier voor deel 8. // klik hier voor deel 9. // klik hier voor deel 10. // klik hier voor deel 11. // klik hier voor deel 12. // klik hier voor deel 13. // klik hier voor deel 14. // Klik hier voor deel 15.
‘We moeten praten,’ is een semi autobiografisch verhaal over radeloos verdriet en verlies, over verlaten worden en bedrogen uitkomen; kortom een verhaal over een huwelijk dat gedoemd is om te stranden. Het is ook een verhaal over opkrabbelen, opnieuw beginnen, fouten maken en vergissingen begaan, onderuitgaan en uiteindelijk over healing. Iedereen die ooit heeft geleden aan een gebroken hart door een verloren liefde zal zich in het verhaal kunnen herkennen en er troost uit kunnen putten. Want hoewel geen enkele scheiding hetzelfde is, zijn de worstelingen en het verdriet wel degelijk universeel.
Geschreven door: Britt Bottelier