‘Dit is toch zeker ook nog mijn huis?’

Artikel beeld

Hoofdstuk 14

Ik zie het al vanaf een afstandje – dat het huilen Chrissy nader dan het lachen staat. ‘Hé,’ zeg ik. Ik leg mijn hand op haar schouder en trek hem meteen ook weer terug. Ik wacht tot we de hoek om zijn, uit het zicht van school, moeders en schoolkinderen.

‘Wat is er liefje?’

Als ze begint te huilen is het meteen tranen met tuiten. Ze kan niet meer uit haar woorden komen, zo overstuur is ze. Het duurt dan ook even voordat ze weet uit te brengen dat ze gepest is. ‘Heel erg gepest. En het is allemaal de schuld van die stomme Liselotte. Die zegt dat het allemaal mijn eigen schuld is dat pappa niet meer bij ons woont. Weet je wat zei? Ze zei ‘wie wil er nou met jou wonen’?’

Ik hou Chrissy vast. Heel dicht tegen me aan. Ze laat me begaan en legt haar hoofd op mijn schouder – nog even en ze is me voorbij gegroeid schiet het door me heen. Ik haal adem. Heel diep, adem-in-adem-uit en nog een keer. Ik duw haar een klein stukje van me af zodat ik haar in haar groen ogen kan kijken.

‘Dit gaan we oplossen,’ zeg ik. Ze kijkt me vragend aan. ‘Vertrouw me nou maar. Die Liselotte gaat jou na vandaag nooit meer lastigvallen.’

Wat ik haar niet vertel is dat ik, toen ik ongeveer net zo oud was als zij nu, werd geterroriseerd door een meisje uit mijn klas dat ook Liselotte heette. Liselotte was ouder dan ik – ze kon niet goed meekomen op school en had al twee klassen gedoubleerd -, minstens een kop groter en twee keer zo breed.  Maar wat me vooral angst aanjoeg waren haar grote mond en scherpe tong. Daar was ik als de dood voor. Zo bang dat ik mezelf had aangeleerd om te doen alsof ik haar niet zag en niet hoorde. Dat had gewerkt totdat de maat blijkbaar vol was. Op die dag stond Liselotte me, samen met nog minstens vijf andere meisjes uit de klas,, op te wachten. Wat begon met geduw, gespuug en gescheld, eindigde ermee dat ik op grond lag en net zo lang werd geschopt tot het licht uitging. Ik was zo ernstig toegetakeld dat ik een week niet naar school kon omdat ik niet meer kon zitten door alle blauwe plekken en een gekneusd stuitbeentje. Mijn moeder moest mijn vader tegenhouden toen die verhaal wilde gaan halen bij Liselotte thuis. ‘Niet doen!’ hoorde ik haar huilen. ‘Jij wint het nooit van dat geteisem. We moeten dit verstandig aanpakken.’ Toen ik na een week weer naar school kon, kwam de hoofdnonspeciaal naar onze klas voor een donderpreek over naastenliefde. Alle kinderen hielden hun adem is. Alleen ik haalde opgelucht adem omdat ik nu vast en zeker met rust zou worden gelaten. En inderdaad werd ik vanaf de dag van de donderpreek nooit meer lastiggevallen.

Die avond, rond etenstijd, pak ik de telefoon. Niet Liselotte maar haar vader neemt op.

‘Hallo,’ zeg ik. ‘Je spreekt met de moeder van Chrissy. Ik zou Liselotte even willen spreken. Is die er?’

‘Hoezo?’ wil de vader weten.

‘Om haar te vertellen dat ze het nooit meer in haar hoofd moet halen om Chrissy zo door de mangel te halen. Chrissy is nogal kwetsbaar op het moment, zie je. En ik kan het er niet bij hebben – ik ga steeds sneller en steeds harder praten – dat kinderen zoals jouw Liselotte het mijn kind nu nog moeilijker maken dan ze het al heeft. Hoe komt je dochter erop om tegen haar te zeggen dat het haar schuld is dat haar vader niet meer bij ons woont?’

De vader haalt hoorbaar adem.

‘Ik zal met haar praten,’ zegt hij dan.

‘Wat?’ Gek dat ik overal op gerekend had maar niet op bijval.

‘Ik vind het heel erg om dit te horen, dus ik zal met haar praten. Bel me gerust op als er nog eens iets voorvalt. Ik vind dit echt heel erg. En sterkte voor jullie.’

Zoveel fatsoen en begrip kan ik niet aan. Als ik hem wegdruk lopen de tranen over mijn wangen.

‘Wat is er?’ wil Chrissy weten. ‘Wat zei Liselotte?’

Ik doe verslag van het gesprek met de vader.

‘Maar dat is toch juist goed mam? Daar hoef je toch niet om te huilen?’

Ik ben net met Chrissy boven als ik de deur hoor.

‘Is dat pappa?’

Chrissy roept dat we boven zijn. Hij roept terug dat hij er aan komt. Even later hoor ik zijn voetstappen op de trap. Een raar soort van opwinding maakt zich van me meester. Blij om hem te zien? Benieuwd naar wat er komen gaat? Bang voor wat ik voel? Op hetzelfde moment dat hij de drempel van onze slaapkamer overstapt kom ik zuurstof tekort. Alsof alle lucht door hem wordt opgeslurpt. Met een boog loop ik om hem heen. Ik mompel een ‘hi’ en zeg dat ik hem zo wel even beneden zie. ‘Ik kom zo nog wel even een verhaaltje lezen, Chris!’ Ik voel me als opgejaagd wild. Wilde ik stiekem niets liever dan hem zien? Omdat ik stiekem nog lang niet klaar met hem ben? Nog niet gewend aan zonder hem? Nog lang niet ver genoeg om alleen verder te moeten, op eigen benen te moeten staan? Maar hij hoort hier niet meer. En al helemaal niet onaangekondigd. Ik voel me overvallen, overrompeld.

‘Wil je voortaan even van te voren bellen in plaats van plompverloren binnen te vallen?’ Even later staat hij verdomme voor de ijskast alsof hij hier nog woont. Als door een wesp gestoken draait hij zich naar me om.

‘Dit is ook nog mijn huis hè?’

‘Je bent ergens anders gaan wonen omdat je zogenaamd ruimte nodig had Hugo. Wat zou je ervan vinden om mij ook die ruimte te gunnen? Ik wil niet dat je opeens zomaar voor me staat. Als je hier wilt langskomen overleg je dat maar gewoon eerst.’

Hij flikkert de ijskast dicht en zegt dat hij net met Chrissy heeft afgesproken dat ze komend weekend gezellig komt logeren. ‘Maar ik overleg nog wel even hoe laat ik welkom ben om haar op te pikken hoor. Tabee!’ Het venijn druipt er bij hem af. De opwinding die zich eerder van me meester maakte is veranderd in een paniekbal. Want Chrissy naar hem? En die andere vrouw dan? Zal hij Chrissy nog even respijt te gunnen? Want het is toch zeker nog veel te vroeg voor de andere vrouw? Zij mag nog niet met Chrissy zijn. Ze moet uit haar buurt blijven, ver bij haar vandaan. Chrissy is míjn dochter. Ik ben de moeder.

Chrissy roept me.

‘Mamma? Ik weet niet of ik bij pappa wil logeren. Kan jij pappa niet bellen om te zeggen dat ik liever een ander keertje kom?’

Ik zeg dat ik erover na zal denken. Maar het eerste wat ik doe als Chrissy slaapt is Hugo’s nummer intoetsen zonder hier ook maar één seconde over nagedacht te hebben.

‘Moest dat nou?’ begin ik.

‘Wat nu weer? Als je alleen nog maar kunt blaffen ben ik heel gauw klaar met je!’

‘Chrissy wil niet bij je logeren. Ze wil niet blijven slapen. Hoezo moest je haar dat nou door haar strot douwen? Had je ook dit niet eerst even kunnen overleggen?’

‘Waar bemoei je je mee?’

‘Wat zeg jij nou mafketel? Ik bemoei me met Chrissy. Ze is er niet klaar voor om bij je komen slapen. Waarom haal je haar niet op om een filmpje te pakken? Waarom meteen weer alles op jouw manier?’

Chrissy ís vast wel mans genoeg om voor zichzelf te beslissen wat ze wil,’ bijt hij me toe.

‘Nee Hugo. Dat is ze niet. Je hebt echt geen idee. Je vergist je echt.’

 

Benieuwd hoe het begon?

Klik dan hier voor deel 1.//klik hier voor deel 2.// klik hier voor deel 3. // klik hier voor deel 4. // klik hier voor deel 5. // klik hier voor deel 6. // klik hier voor deel 7. // klik hier voor deel 8. // klik hier voor deel 9. // klik hier voor deel 10. // klik hier voor deel 11. // klik hier voor deel 12. // klik hier voor deel 13.

 

‘We moeten praten,’ is een semi autobiografisch verhaal over radeloos verdriet en verlies, over verlaten worden en bedrogen uitkomen; kortom een verhaal over een huwelijk dat gedoemd is om te stranden. Het is ook een verhaal over opkrabbelen, opnieuw beginnen, fouten maken en vergissingen begaan, onderuitgaan en uiteindelijk over healing. Iedereen die ooit heeft geleden aan een gebroken hart door een verloren liefde zal zich in het verhaal kunnen herkennen en er troost uit kunnen putten. Want hoewel geen enkele scheiding hetzelfde is, zijn de worstelingen en het verdriet wel degelijk universeel.

 


Geschreven door: Britt Bottelier

 

Door: Redactie Franska.nl

Afbeelding van Redactie Franska.nl
newsletter image
newsletter close button newsletter image
Word jij ook gezellig
Franska vriendin?
Zo maak je kans op
prijzen en uitjes!