Stadse fratsen

 

Dat ik het grootste gedeelte van mijn leven in de stad woon, daar ben ik als een kind zo blij om. Ik ben er ook geboren, maar niet getogen.

 

Het grootste gedeelte van mijn leven woon ik in de stad en daar ben ik als een kind zo blij om. Ik ben er ook geboren, maar niet getogen. Dat togen gebeurde in Twente, in Holten om precies te zijn, waar ik van mijn derde tot mijn zestiende woonde. Dat ging zo: ik had ouders. Ik had een moeder die thuis was en een vader die in het ziekenhuis werkte, als arts. Dat was in Deventer. En daar kwam mijn vader de nachtzuster tegen. En daar ging -ie toen mee. So far, so doktersroman. Mijn moeder verhuisde daarop met mij en mijn broertje naar Holten, want een huis met een tuin waar de kinders vrij buiten konden dartelen zonder dat je daar meteen een excursie van hoefde te maken, wat in de stad weleens het geval is. Hup, achterdeur open en vrijlaten in die kooi van groen.

 

Ik ging dus ook naar school in dat idyllische Holten, waar ik alras kennismaakte met de mentaliteit in zo’n plattelandsdorp. ‘Doe maar normôal, dan doe je al gek genoeg,’ is daar het motto, wat mij meteen op één-nul achterstand zette, want ik was ‘dat importkind van dat gescheiden vrouwtje’, wat toen nog niet zo normôal werd gevonden – het importdeel niet, het gescheidenvrouwtjedeel nog minder. Daarbij droeg ik kleren waarmee ik me positioneerde als ‘zo’n apart’n’. Kleren die nou ook weer niet uitblonken in apartheid: felgekleurde kleren van het merk Olly, dat later Oilily werd en ooit weleens heel hip in ’t Gooi geweest is. Ik kon bovendien aardig leren, wat mij wel vaker het lievelingetje van de juf of meester maakte; ongevraagd godverdomme wéér die uitzonderingspositie. Dat ik wel een potje kon leren was leuk, maar niet in Holten en omstreken: ‘Verbeeld oe eig’n moar niks,’ werd mij meer dan eens toegevoegd. En niet alleen mij, iedereen die zijn kop anderszins boven het maaiveld uitstak, al was het maar een millimeter, al was het onbedoeld, moest zich vooral niks verbeelden. Groot zijn door klein te blijven.

 

God, wat was ik blij toen ik naar een stad verhuisde op mijn zestiende. Het leek mij dat die hele terug-naar-je-plaats-mentaliteit een stuk minder importantie had in de stad – en dat was ook zo. In de stad kon ik meer vliegen, was het niet zo opmerkelijk als je eens een stukje mooi voorlas in de klas of (inmiddels) rare zwarte punk/newwavekleertjes droeg en je haar in een paddenstoel toupeerde. Wat een opluchting. En toch: het heeft me ook wat gebracht, die plattelandsmentaliteit. Ik ben niet snel onder de indruk van mensen en van wat ze allemaal roeptoeterend op hun conto bijschrijven. Snoeven vind ik vaak een beetje sneue borstklopperij – dat je zelf weet dat je goed gaat of uitblinkt in waar jij in uit wil blinken is toch genoeg? Doorgaans vermoed ik dat de allergrootste schreeuwerds het minst presteren en vooral hard in hun eigen hype geloven. ‘Verbeeld oe eig’n moar niks,’ denk ik dan. Want de mensen die dat in mijn jeugd ook niet deden waren juist heel wat.

 
 

Geschreven door Kalinka Hahlen / Amayzine.com