Benieuwd of ze een piercing in haar lip heeft laten zetten? Lees dan maar snel mee…
Terwijl we wat drinken op een gezellig pleintje in Willemstad, zie ik de nationale vogel van Venezuela (de troepiaal) afgebeeld op een groene muur. Dat is nog eens wat anders dan die spuuglelijke graffiti thuis, of een zilver gespoten treinstel. Verzin dan tenminste wat origineels. Zet er een halsbandparkiet op of zo. ‘Ik ga onder die vogel staan,’ instrueer ik Man, ‘en dan moet je alleen mijn hoofd onder dat beest fotograferen, niet de rest.’ Hoe moeilijk dat kan zijn, laat hij zien door me daar wel twintig keer opnieuw neer te zetten. Ik zou zelf al honderd keer klaar zijn geweest. Maar we hebben het plaatje en daar gaat het om. De troepiaal vliegt hier ook rond, overgestoken vanuit Venezuela. Hij mag dat. Niemand doet daar moeilijk over, zoals bij de Venezolaanse vluchtelingen.
We slenteren wat rond en verbazen ons over de krankzinnige hoeveelheid souvenirwinkels. Overal wordt dezelfde rotzooi verkocht. We steken de beweegbare brug over, en zodra we er overheen zijn schuiven ze hem opzij, omdat er een paar grote boten door moeten, op weg naar de oceaan. Ik zie een prachtige oma bij een souvenirstalletje. ‘Ik doe dit voor mijn zoon, want die is vandaag ziek,’ zegt ze. Ik vraag of ze goede zaken doet. ‘O ja, Amerikanen kopen gelukkig veel. Jullie Nederlanders niet!’ zegt ze met een knipoog. Daar kan ik het mee doen. ‘Ik vind het allemaal niet zo mooi, de enige die ik mooi vind, bent u’, zeg ik. Ze moet lachen. Ik vraag of ik een foto van haar mag maken. Ze vindt het prima en is totaal niet chagrijnig omdat ik niks koop.
We nemen de ferry terug naar de overkant, want de brug ligt nog steeds te dobberen zonder dat er iemand op mag. Terwijl we wachten op de taxi (we hebben geen zin meer in shoppen, sterker nog, ik heb NIETS gekocht), zien we een vrouw die iets in haar mond lijkt te hebben. Maar het is een piercing met een zwaantje eraan. Dat hangt uit haar lip. Ik vind het bij haar best leuk staan. Bij mij zou het geen gezicht zijn en ik pas dan ook. Het is vast lastig met eten. Ik stel me zo voor dat ik het niet zou merken als er een klodder spinazie in mijn zwaantje hangt. Of ik ben aan het zoenen en dan zit het zwaantje klem tussen mij en Man. Au. Misschien hangt zij er elke dag iets anders in. ‘Je gaat het NIET vragen!’ waarschuwt Man. Dat kan helaas ook niet, want ze stapt bij iemand in de auto en verdwijnt uit ons leven.
’s Avonds krijg ik een nachtzoen en Man zegt dat hij blij is dat ik geen zwaantje in mijn lip heb. We denken allebei terug aan Dochter, die op haar veertiende een klavertje op haar schouder wilde. Wij verboden dat. ‘Als je achttien bent,’ sprak Man toen, ‘neem je voor mijn part een schoteltje in je lip, maar tot het zover is zijn wij de baas.’ Het klavertje is er nooit gekomen. Het schoteltje ook niet. Het zwaantje dan? Aan een kettinkje graag. Van mijn lip blijven ze af.
Door: Wieke Biesheuvel
Wieke Biesheuvel werkte en woonde zes jaar in Zambia, is nu voorgoed terug en probeert het Nederlandse leven weer onder de knie te krijgen. Waarbij ze beurtelings verbaasd, boos, dolgelukkig, verward of blij is.