Mijn huis is een kantoorpand

 

Het is de tachtigduizendste keer, in deze nieuwe tijd. Ik stap in mijn eigen huis een kamer binnen, maar dat mag dan even niet.

 

 

Vrolijk kom ik binnen in mijn badjas, hangbroek, sloddervest of tuinierskostuum (en ja … ik weet het … dat heeft dan iets weg van een carnavalsoutfit), maar dat mag toch in je eigen huis? Ik heb toch het volste recht om hier rond te lopen zoals ik dat wil? Ik hou buiten al rekening met alles waar anderen aan (of onder) zouden kunnen lijden, maar hier thuis mag ik dan zijn wie ik wil, vind ik.

 

Maar niet dus! Zelfs thuis dien ik nog rekening te houden met de mensen buiten. Ik mag niemand voor schut zetten of laten schrikken, hoor ik dan.

 

Dus waar ik op straat anderen moet respecteren, omdat ze het volste recht hebben om er bij te lopen zoals zij willen, moet ik in mijn eigen huis dan opletten hoe ík me uitdos? Ik dacht het niet!

  
Ik woon inmiddels in een soort kantoorpand, in plaats van een huis. Ik heb hier zelf al eeuwen een eigen werkkamer, maar sinds de pandemie heeft mijn man hier dus ook een kamer om in te werken. Nou ja … hij woont hier tenslotte ook. Dus vooruit dan maar.

 

Maar onze dochter heeft nu kamer nummer drie te pakken! Ook zíj woont hier op het terrein, en werd gek van het thuiswerken in haar kleine huisje. Dus wat doe je dan, als goede ouder met een beetje extra ruimte? Juist! Je levert nog maar een kamer in.

 

En tot zover was ik het er ook nog mee eens dat de loopband en het roeiapparaat naar elders werden verplaatst, en dat het strijkwerk nu plaatsvindt op de gang. Maar dat ik er (in mijn eigen huis!) niet bij mag lopen zoals ik wil – omdat ik altijd wel bij iemand door het beeld wandel – dat begin ik nu zat te worden.

 

Het begon met even opletten of iemand niet toevallig zat te Zoomen. Dat was nog te doen. Maar inmiddels duren die bijeenkomsten soms hele dagen! Hele dagen dat ik dan dus een kamer niet mag betreden voor de administratie, een rondje stofzuigen, het wasrekje, een nieuw lampje, of de shredder, omdat ik dan op minder dan een meter achter iemand langsloop, en dan lawaai maak of in beeld kom.  

 

Van de week wilde ik dus iets vragen aan mijn man, terwijl ik zelf nog aan het werk was in mijn werkkloffie. Oké … lees: haar omhoog, pyjama nog aan, wollen sokken eronder, dik vest erover, en in geval van nood (lees: kou) daaroverheen nog een vrolijke oude badjas. Je moet het ook durven, ik weet het, ik weet het. Maar ik ben in mijn eigen huis, dus dan mag het, vind ik.

 

En de eerste keer dat ik zag dat hij in gesprek was, trok ik me dus snel terug. Maar de tweede keer had ik het niet in de gaten.

 

Hij was op cursus, riep hij toen snel. Maar ik zag hem toch echt zitten hoor. In míjn huis!

 

Zelfs de dagcursussen worden nu online gegeven! En de bijbehorende lunch dient, gewoon thuis, zelf gesmeerd te worden.

 

Nou, eerst kwam ikzelf dus bij hem binnenwandelen tijdens deze cursus. Met de stofzuiger in mijn hand, en mijn haar in de stand van een vechtende kat. Oeps.

 

Daarna kwam mijn dochter binnenrennen, met een kat onder haar arm en een vraag over een wond in dezelfde kat zijn nekje. Ai.

 

En vervolgens kwam de kat zelf ook nog even langs om heel hard te miauwen dat hij naar buiten wilde, en manlief dus de deur voor hem open moest doen. Oei, oei, oei.

 

Dus toen ik later een lampje wilde pakken, ben ik eerst maar even gaan douchen.

 

Ik moet er niet aan denken dat man ontploft, terwijl we vol in beeld zijn door heel Nederland.

 

Maar ik kijk wel alweer uit naar hoe het vroeger ging.  

 

Naar hoe relaxt het toen was om thuis te kunnen werken. 

Door: Tineke

Tineke is schrijfster van de boeken “Toch?” en “Stof Genoeg” en ze blogt ook zo nu en dan. Ze woont op het platteland met één (leuke) man, twee (lieve) kinderen, drie (onbespeelde) muziekinstrumenten, vier (wisselende) mantelzorgprojecten, een (bijna) vijfde boek, haar zesde (luie) kat, en (dus) ongeveer zeven muizen.

Afbeelding van Tineke