Dát zou toch zonde zijn

 

Ik zit eraan te denken om maar weer eens een kleinere handtas aan te gaan schaffen.

 

In de loop der jaren werden me steeds grotere exemplaren voorgeschreven en ik sjouw me inmiddels een breuk. Hoe meer ruimte, hoe meer zooi je meeneemt. Toch?

 

Ik ga dus maar weer eens op jacht naar een wat normaler maatje. Zo’n 20 x 20 cm,
bijvoorbeeld. Dat lijkt mij ruim voldoende om in mee te nemen wat ik nodig denk te hebben.

 

O, nee, wacht! Hij moet groter!

 

Doe toch maar 30 x 30 cm. Ja, want anders past mijn strijkbout er niet in!

 

Je strijkbout, Tien?

 

Ja, want kijk, ik woon in Noord-Holland. En in Noord-Holland houdt men zich graag aan de voorschriften van het RIVM. Schrijft men dus mondkapjes voor, dan dragen we die in deze provincie. Of je nou arts bent, of leerkracht. Schoonmaker of verkoper. Iedereen draagt hier trouw een mondkapje op straat.

 

En niet alleen in het OV hoor. O, nee! Zelfs de overvallen op straat vinden netjes plaats met een mondkapje op. En daarom wil ook ik me natuurlijk graag aanpassen aan deze nieuwste ontwikkelingen.

 

Ik laat mijn portemonnee voortaan dus maar thuis, en ik stop mijn strijkbout in mijn nieuwe handtas. Die wat kleinere tassen hebben trouwens ook vaak een iets korter handvat. En dat geeft de boel dan weer net effe meer slagkracht.

 

Ik zie het dus al helemaal voor me! Staat er ineens zo’n figuur voor me die denkt dat ie recht heeft op mijn spullen en dat hij me dat kenbaar moet maken met een mondkapje op.

 

‘Maar dat hoeft niet hoor, schat.’ Dat is het eerste wat ik hem dan even liefjes laat weten.

 

‘Tenminste, niet als je denkt dat je daardoor onherkenbaar wordt!’

 

Ja, ik neem voor het gemak maar aan dat hij dat kapje niet draagt om mij te beschermen. Toch? Neeeeee, joh.

 

Maar dat doe je dus wel, oen! Wist je dat?

 

En dat werkt zo:

 

Jij staat voor mijn neus met dat kapje over jouw neus en jouw (grote) mond.

 

Nog wel!

 

Ik ben echter grondig voorbereid en ben alert bij elk mens dat ik tegenkom met een mondkapje op. Ik gris dus in no time dat kapje van je waffel (even mezelf helpen herinneren dat ik ook nog handschoenen draag als ik naar buiten ga) en ik plop dat kapje zó voor je ogen, voordat jij doorhebt wat er gebeurt. Je ziet dus niks meer!

 

En dan komt ie …

 

Dat handtasje waar je om vroeg, dat krijg je dan. Ik mep je er zo hard mee tegen je botte kop dat de oortjes die je nog in hebt voor de rest van je leven niet meer te verwijderen zullen zijn.

 

Ja, die zag je niet aankomen, hè? En dat komt dan omdat dat mondkapje nog steeds voor je ogen zit.

 

Maar ik ben nog niet klaar hoor! Nééé.

 

Ik mep nog een keer links, nog een keer rechts, en nog een keer in het midden. En dat allemaal om je ook nog even uit de droom te helpen dat je door dat oogkapje… ehhh… mondkapje… onherkenbaar denkt te zijn. Je zult namelijk de komende drie weken met twee blauwe ogen, één dichtgeklapt oor, een heel dikke neus en pimpelpaarse jukbeenderen behoorlijk te herkennen zijn. Dat je daar even rekening mee houdt voordat je eraan begint.

 

En dan stop ik hoor. Want van zoveel inzet moet ik misschien wel hoesten en ik zou jou natuurlijk nooit willen besmetten met dat nare virus.

 

Stel je voor dat je een kostbare plek op de IC nodig hebt. Of dat je doodgaat.

 

Dat zou toch zonde zijn?

 

Dan heb ik straks voor niets een nieuwe tas gekocht!

 

Door: Tineke

Tineke is schrijfster van de boeken “Toch?” en “Stof Genoeg” en ze blogt ook zo nu en dan. Ze woont op het platteland met één (leuke) man, twee (lieve) kinderen, drie (onbespeelde) muziekinstrumenten, vier (wisselende) mantelzorgprojecten, een (bijna) vijfde boek, haar zesde (luie) kat, en (dus) ongeveer zeven muizen.

Afbeelding van Tineke