Op naar het strand

 

Daar gingen we hoor. Naar het strand! We hadden even geen zin meer in de tuinklus, want onkruid groeit nou eenmaal door, dat hou je toch niet tegen.

 

Je kunt dus wel vriendelijk, zonder gif, steeds op je knieën gaan om het te smeken om weg te blijven (of om het dan maar weer tussen de voegen uit te trekken), maar uiteindelijk verlies je het toch. Onkruid komt altijd terug, en dan moet je wéér op je knieën.

 

De knieën deden inmiddels dan ook behoorlijk pijn, maar we gingen evengoed met de fiets. Moest ook, want wij gaan altijd naar een strand waar je niet met de auto kunt komen. Je kunt het alleen bereiken door lekker door de duinen te fietsen, of langs de zee te lopen. Er komen dus alleen mensen die er iets voor over hebben, en dat maakt het tegelijkertijd tot de hemel. Er ligt geen afval, en voor hippe strandonderdelen moet je tegenwoordig een aanhanger meenemen, en dat kan daar dus niet. Een paradijs zeg maar! 

 

Of, nou ja… behalve dan als ik erheen ga.

 

We hadden afgesproken met vrienden die er een huisje hebben, dus op het laatste moment afzeggen kan dan niet. Je hebt er namelijk nauwelijks mobiel bereik, dus je kunt ook niet appen dat je toch maar niet komt. Het is er eigenlijk zoals het leven overal zou moeten zijn, maar soms is dat een heel klein beetje onhandig.

 

Zeker als je, zoals ik, in een heel dunne strandjurk op de fiets stapt, en dat dan een kilometer verderop gebeurt waar je bang voor was: het gaat plenzen! En dan zo erg dat je denkt: ach, nat is toch al nat, dus fiets nu maar door. Maar dat je daar dan wel aankomt met een zeiknatte, veel te strakke jurk om je (niet meer al te strakke) lijf geplakt, en dat je natte haar dan wel belachelijk zit, maar niet lang genoeg is om die strakke jurk te bedekken. Je houdt dus maar je zonnebril op – in de hoop dat niemand je herkent – probeert zo snel mogelijk je fiets op slot te zetten, je volgelopen (leren) tas uit je fietsmand te sjorren, je slippers uit het natte zand te trekken, en je snapt ineens waarom al die mensen net terugfietsten in plaats van heen. Het regende daar dus al, bedenk je achteraf.

 

Maar goed, soms heb je ook mazzel. Zelfs in het paradijs! Het werd tóch weer droog, de jurk ging weer wat losser om het lijf hangen, het haar droogde weer terug naar een klein beetje volume en de wijn was heerlijk. Alleen wel jammer dat onze vrienden ergens heen moesten, en dat we dat niet goed gecommuniceerd hadden. Het samen eten bij de strandtent werd dus geschrapt.

 

Hmmm… gingen man en ik dan met zijn tweeën uit eten, of zouden we toch maar terugfietsen? We hebben nog even staan dubben, maar de ietwat donkere wolken verraadden een klein kansje op herhaling van zetten uit de eerste helft, dus besloten we toch maar te gaan fietsen. En snel een beetje, want ik zag het ineens gitzwart worden. En ik ben als de dood voor onweer.

 

Ik zag mezelf dus alweer opnieuw voor lul fietsen in een natte, te strakke jurk, maar dan in de bewoonde wereld. En ook nog met mijn haar omhóóg in plaats van platgeregend. Van blikseminslag gaat je haar namelijk heel raar zitten! ‘Effe opschieten’, riep ik dus lichtelijk gestrest, terwijl ik tegen de duinen op rende naar de fietsen.

 

En opschieten is dan héél goed, maar dan moet je niet je fietssleutel ergens onderweg in het zand laten vallen. Want dan is er eerst paniek, en daarna moet je nog ongeveer zeven kuub zand wegscheppen om hem terug te vinden.

 

Ik had dus nog wél mazzel dat ik hem vond, en was me daar heel erg van bewust! Maar verder vond ik die middag dat ik nou niet echt voor het geluk geboren was.

Door: Tineke

Tineke is schrijfster van de boeken “Toch?” en “Stof Genoeg” en ze blogt ook zo nu en dan. Ze woont op het platteland met één (leuke) man, twee (lieve) kinderen, drie (onbespeelde) muziekinstrumenten, vier (wisselende) mantelzorgprojecten, een (bijna) vijfde boek, haar zesde (luie) kat, en (dus) ongeveer zeven muizen.

Afbeelding van Tineke