De kunst van
het (ver)­dwalen

 

Miloe: Een paar traumatische verdwaalacties vroeger hebben me een levenslange fobie voor verdwalen bezorgd. Zou ik daar nog vanaf kunnen komen? Met nul richtingsgevoel?

 

Not all those who wander are lost. De woorden op de kaft van het notitieboekje zijn totaal niet op mij van toepassing, maar ze laten me niet los. Want ik houd van dwalen en dolen, van niet weten waar ik uitkom, van het ongebaande pad, maar ik ben fobisch voor verdwalen. Mijn totale gebrek aan richtingsgevoel maakt de kans daarop vrij groot. ‘Als jij denkt dat je naar rechts moet, ga dan naar links,’ was jaren geleden het licht dwingende advies van mijn man. Het blijkt inderdaad een effectieve strategie, alleen verlost het me niet van mijn verdwaalangst. Toen ik een tijdje terug mijn driedaagse schrijfmarathon in een verlaten Drents huisje onderbrak voor een wandeling, aarzelde ik op de splitsing. Zou ik het proberen, de blauwe route volgen, en zien waar ik uitkwam? Maar meteen zag ik mezelf dolend in een verlaten bos, wanhopig zoekend naar een paaltje met een blauwe vlek om uiteindelijk moederziel alleen in het donker op een boomstronk te eindigen. En dus draaide ik me om en liep dezelfde weg weer terug.

 

De weg vinden, het is mijn hele leven al een ding. Toen ik een jaar of zeven was, stond ik met mijn ouders in een stacaravan zonder wc ergens op de Veluwe. Voor het eten ging ik nog snel even plassen, en toen ik uit het sanitairgebouwtje kwam, had ik geen idee meer waar onze caravan was. Ik ging naar links, maar zag niks bekends. Ik probeerde rechts, en zag alleen bomen. Mijn hart bonsde, ik ging steeds harder lopen. Mijn moeder zou het eten ondertussen wel op tafel hebben staan, bedacht ik nerveus, terwijl ik lukraak paadjes en weggetjes insloeg. Het begon te schemeren. Ik begon te huilen, zei zachtjes ‘mama?’ In tegenovergestelde richting kwam een man aanlopen die vroeg of ik verdwaald was. Ik kon alleen maar snikken. Hoe lang we samen hebben gezocht weet ik niet meer, maar hij wist de caravan te vinden. Toen mijn moeder me zag, twijfelde ze tussen een standje wegens aangebrande aardappels en opluchting wegens ongerust. Ik bleef snikken. Jaren later had ik een soortgelijke ervaring. Het leek mijn toenmalige vriendje heel grappig om zich na een etentje te verstoppen op de aardedonkere natuurcamping in de Franse Alpen. Eerst wilde ik me niet laten kennen. Maar toen ik hem na vijf minuten nog nergens zag, borrelde er een paniekgolf op. Alleen, donker, geen idee welke kant ik op moest. Ik barstte in huilen uit waarop mijn vriendje geschrokken vanachter de boom vandaan sprong en excuses prevelde.

 

Mijn verdwaalangst wint het van mijn behoefte aan dwalen en dolen. Als ik alleen hardloop of wandel – wat ik veel doe – blijf ik op het gebaande pad. Zelfs nu ik van mijn man een sporthorloge met ‘bring me home’ functie heb gekregen en bijna altijd een opgeladen telefoon bij me heb, sla ik de zijpaadjes over. Wat jammer is, want zijweggetjes zijn vaak het mooiste. Wonderlijk, dacht ik toen ik terug was in mijn Drentse schrijfhuisje en naar de vogels keek, dat zij nooit verdwalen. Dat vogels altijd weten waar ze heen moeten vliegen. Komt dat vanwege hun instinct, of omdat ze geen last hebben van idiote schrikbeelden over alleen en donker? Omdat ze simpelweg hun vleugels uitslaan en vertrekken? Misschien is het tijd dat ik dat ook eens ga doen.

 

 

  Freelance journalist Miloe van Beek is wars van mooie plaatjes, en altijd op zoek naar het echte verhaal. Ze is chronisch chaotisch, heeft geen enkel paar dezelfde sokken, maar wel twee luidruchtige kinderen, een ongehoorzame hond, twee katten en een man met een carrière.