Tante Dolly, tante Zus en tante Troel

 

Als Monique samen met haar zusje is, wordt er heerlijk Indisch gekletst en warme herinneringen opgehaald.

 

Ik kom uit een echte Indische familie, van twee kanten. Mijn vader en moeder zijn allebei geboren op Java uit een gemengde en een Hollandse ouder. Mijn moeders oma was de dochter van een njai. Ik heb een tante Dolly, een tante Zus, een tante Troel, een oom Broer en een oom Baas. Lijkt mij genoeg bewijs. Mijn kinderen hebben een oer-Hollandse vader, mijn zusje woont ver weg. Al die tantes en ooms zijn er niet meer, net als mijn ouders. Als ik niet oplet verbleken mijn Indische roots. Dat wil ik niet. Op de schaarse momenten dat ik mijn zusje zie, halen we warme herinneringen op. We gaan dan steeds harder en ‘indischer’ praten; zeggen om de haverklap ‘adoeh’ en ‘soedah’ en verlangen even naar vroeger. Onze mannen begrijpen er niks van, onze kinderen vinden het grappig en vragen gretig om verhalen van toen.

 

Soms doe ik de ‘Indo-test’. Om te kijken of ik nog wel hoog genoeg scoor op de Indische meetlat. Natuurlijk gaat het meeste over eten.

 

Je bent Indisch als:

 

 

  • Je ergens in huis wel een of twee Indië-relikwieën hebt

Een oude familiefoto, een schilderijtje van een sawa, een wajangpop, iets van Jogja-zilver.

 

  • Je niet van melk houdt

Ik heb een traumaatje van de verplichte schoolmelk van vroeger en drink nog steeds geen druppel melk. We hadden het ook nooit in huis.

 

  • Je het liefst op blote voeten loopt (ook buiten)

Het loopt toch echt het allerlekkerst. Schoenen draag ik het liefst zonder sokken, zodra het weer het toelaat.

 

  • Je weet wat een ‘tjeploh’ is en ‘dadar’

Een gebakken ei en een omelet (zonder melk natuurlijk, maar geklopt met een beetje water). Lekker bij nasi goreng. Zelfgemaakt natuurlijk.

 

  • Je minstens een tante Zus hebt of een oom Broer

Tante Zus (ze heette eigenlijk Felicitas) was mijn lievelingstante. Trouwens, elke oude Indische dame laat zichzelf graag tante noemen, familie of niet.

 

  • Je steeds weer het verschil moet uitleggen tussen nasi en nasi goreng

Nasi is gewoon rijst (en nóóit snelkookrijst), nasi goreng is gebakken rijst.

 

  • Je rijst altijd met een lepel eet

Of het nou om Indisch eten gaat of niet. Hoe vaak moet ik niet om een lepel vragen in een restaurant of bij iemand thuis? Behalve bij risotto, die eet ik met een vork.

 

  • Je altijd trassi in huis hebt (en alle kruiden om een ‘boemboe’ te maken

Hier scoor ik slecht; ik heb alles in huis, behalve een goeie ‘cobek’. Ik maak de kruidenmengsels in de keukenmachine, net als Marlies. Zou mijn moeder nooit doen.

 

  • Je kunt hurken met je voeten plat op de grond: ‘djongkok’

Mijn vader zie ik nóg mijn fietsband plakken in deze houding. Of saté roosteren op een hibachi. Mij lukt het met geen mogelijkheid.

 

  • Als je ‘saté’ uitspreekt met de klemtoon op de eerste lettergreep

Alles wat saté genoemd wordt met de klemtoon op de e is niet lekker. Ik hou het meest van saté kambing (geit). En die eet je niet met pindasaus maar met een sausje van ketjap, limoensap, ui en lombok.

 

  • Je op een feestje bij familie altijd saté’s moest rijgen

Ik heb er honderden geregen als kind. Ook moesten we vaak taugé ontdoen van hun velletje en staartje; een monnikenwerk. Dat doe ik nu echt niet meer.

 

  • Je in gezelschap niet praat met degene die naast je zit, maar altijd met degene aan de andere kant van de tafel

Voor het eerst bij mijn ‘Belanda’ (Hollandse) schoonouders moest ik erg wennen: stilzitten, elkaar altijd laten uitspreken, zonder stemverheffing. Het tegenovergestelde van wat ik gewend was.

 

  • Op verjaardagen iedereen zich verzamelt in de overvolle keuken en niet in een kring in de zitkamer

Ik heb nog steeds een allergie voor traditionele Hollandse verjaardagen; die mijd ik als de pest.

 

  • Je tafelmanieren met de rijstlepel ingegoten hebt gekregen

“Geen ellebogen op tafel, mond afvegen, servet op schoot, rechtop zitten, niet met volle mond praten”. Maar gelukkig tóch veel praten. Door elkaar heen.

 

  • Je elkaars nek en schouders ‘pitjit’ aan tafel in gezelschap, of zittend op de grond bij de tv.

Mijn zoon wil nog steeds door mij ‘gepitjit’ te worden. Totdat ik kramp in mijn vingers krijg.

 

  • Je graag met de handen eet

Een boterham eten met mes en vork is ondenkbaar. Vóór het eten alvast met de vingers snoepen uit alle pannen en schalen is doodnormaal.

 

  • In plaats van ja, ‘he-eh’ zeggen. In plaats van nee, ‘e-eh’

Dit heb ik een beetje verleerd sinds mijn moeder is overleden, maar als ik met mijn zusje klets sluipt het er onmiddellijk weer in, heerlijk!

 

  • Er op de wc een ‘botol cebok’ staat

Niet bij mij thuis, wel bij mijn ouders. Tot er in 1967 een bidet kwam. Waren wij de eerste in Nederland?

 

  • Je oude tantes je een snuifkus geven

Deed mijn opa ook. Het sterft uit, deze gewoonte, jammer! Voor de grap doe ik het nog weleens met mijn zusje.

 

  • Je altijd veel te veel eten maakt

Mijn vader had er een vervelend handje van; vlak voor iedereen aan tafel ging de keuken inlopen en tegen mijn moeder zeggen ‘Is niet genoeg!’.

 

  • Je bent opgegroeid met ‘kopi tubruk’

Filterkoffie dronken wij thuis nooit. Gewoon kokend water gieten in een kopje met gemalen koffie. Roeren, even laten staan; koffie op z’n puurst.

 

  • Je de woorden banaan en komkommer pas leerde toen je naar school ging.

Thuis zeg ik nog steeds ‘pisang’ en ‘ketimun’.

 

  • Je altijd de erwtensoep met wat sambal eet

Zelfgemaakt of van de toko. Nóóit uit de supermarkt!

 

Ik scoor helemaal niet slecht. Toch merk ik dat het moeilijker wordt om sommige tradities in ere te houden (kopi tubruk drink ik nooit meer).

 

 

Monique, oorspronkelijk stilist (later hoofdredacteur van o.a. vtwonen), noemt zichzelf een ‘visual addict’. Ze heeft een hekel aan hypes en houdt van design èn van brocante. Ze vindt reizen net zo leuk als thuis zijn. Haar motto: investeer in herinneringen, kijk vooruit, geniet van vandaag.