Een kleinkinderen-tornado

 

Leuk! Twee kleinkindjes komen dit weekend logeren. Met hun ouders natuurlijk, dat zou je bijna vergeten bij al dat schattigs.

 

 

Ik vond dat mijn ouders ons vroeger niet meer zagen staan als wij binnenkwamen met onze kleuters. Als wij iets wilden vertellen dat eindelijk eens niet over die kinderen ging, leek het wel of ze ons niet hoorden, gebiologeerd door een huzarenstukje van de kleuters, zoals een koprol die ze nog niet echt onder de knie hadden. Die dan eindigde met een smak tegen de boekenkast. Huilen. Oma en opa in de troostmodus en wij stonden erbij en keken ernaar, in de overbodigheidsmodus.

 

Het afgelopen weekend, 37 jaar later: Jongste zoon en zijn vrouw slepen een stroom aan spullen naar binnen. Het is ingewikkeld, want schoondochter gaat zondag met de kinderen naar haar ouders in Duitsland en zoon gaat terug naar hun nieuwe huis in Noordwijk, dat ernstig verbouwd wordt. Ze moeten het vakantiehuisje uit, waar ze maanden hebben gewoond en nu zijn ze even dakloos. Een bedje voor de baby. Kinderwagen, luiers, wipstoeltje. Vier tassen met kleding. Een tas met snoeren en laptops. Schoenen, toilettassen, speeltjes. Een kleed. Knuffels en spenen. ‘Hoelang blijven jullie?’ vraag Man, die vergeet dat wij vroeger ook altijd onze halve inboedel meesleepten. ‘Een jaar?’

 

Kleindochter loopt meteen naar het kamertje waar het speelgoed staat. Het onverwoestbare spul van Fisher Price bijvoorbeeld. Mieter je dat van tienhoog naar beneden, dan leeft het nog gewoon. Ze vindt de poppenwagen. Zonder baby. Gelukkig ligt er nog een baby in de kast. Ook staan er kisten vol Lego. Het meeste is van jongste zoon geweest. ‘Hoezo geweest?’ vindt hij en rommelt blij in de kisten. Heerlijk, weer zo’n ontploft huis. Waar we maar kijken liggen dingen. Maar, zo weet ik, als ze overmorgen weg zijn, is al die zooi ook weg. Dus wat maakt het uit? Veel te leuk dat ze er zijn. Als de kleintjes in bed liggen, kunnen we aan de asperges. Zoon en schoondochter zien er afgepeigerd uit. Twee maanden in een te klein vakantiehuis, een verbouwing, die, zoals het verbouwingen betaamt, niet op tijd af is en het gesleep met al die spullen van hot naar haar. Zoon, een fervent kijker naar Legomasters, tilt de kisten naar de woonkamer en slaat aan het sorteren. Daar was Man al mee bezig, maar die doet dat omdat het van hemzelf moet. Zoon doet het omdat hij het waanzinnig leuk vindt. ‘Neem die kisten mee en zet ze bij jullie op zolder, dan zijn wij ze kwijt en kan jij weer iets bouwen’, stel ik voor. ‘Goed plan’, vindt hij.

 

Op zondagmorgen, als wij even niet opletten, valt kleindochter tegen de punt van de tafel. De huildecibellen galmen door het huis en ze schreeuwt dat ze ‘bloed’ heeft. ‘Heb je een pleister mam?’ vraagt zoon. ‘Bloedt het echt?’ wil ik, toch ongerust, weten. ‘Nee hoor, geen druppel. We doen een placebopleister’, zegt hij. Na het weekend zwaaien we ze uit.

 

Boven ga ik de kamers langs en verzamel wat ze allemaal zijn vergeten. Ik denk aan mijn moeder die mij ook altijd belde om te vertellen wat ik had laten liggen. Buiten ligt de babypop, verregend, in de zandbak. Kleindochter lijkt nog niet toe te zijn aan het moederschap. Rust in de tent. Geen spoor meer te bekennen van de kindertornado. En wij? We gaan vroeg naar bed. Zouden mijn ouders vroeger ook zo gesloopt zijn nadat wij vertrokken waren? Geeft niet. Gelukkig komen al onze kinderen en kleinkinderen gauw weer, want over drie weken ben ik jarig.

 

 

Door: Wieke Biesheuvel

Wieke Biesheuvel werkte en woonde zes jaar in Zambia, is nu voorgoed terug en probeert het Nederlandse leven weer onder de knie te krijgen. Waarbij ze beurtelings verbaasd, boos, dolgelukkig, verward of blij is.

Afbeelding van Wieke Biesheuvel