‘Whooh! Kersenvlaai!’

Ach omaatje lief Appelvrouwtje. Kon ik nog maar één keertje bij je in het ‘bakkes’ kruipen om te kijken hoe je watervlugge handen al dat heerlijks uit de vuurrode oven toverden.

 

Op strooptocht door mijn fotoalbum van vroeger stuit ik op een foto van mijn oma Fien die ik later het Appelvrouwtje ben gaan noemen vanwege de eeuwige blossen op haar wangen. Ze zit aan haar keukentafel, waar ze naar mijn idee zeker driekwart van haar huwelijkse leven heeft doorgebracht om man, negen kinderen en wat er verder zoal aanschoof aan de boerentafel, drie keer per dag te foerageren. Voor haar op tafel staan vlaaien zover het oog reikt. Linzenvlaaien, pruimenvlaaien, rijstevlaaien, appelvlaaien, kersenvlaaien. Die vlaaien bakte ze zelf in het ‘bakkes’ (Limburgs voor bakhuis): een apart gebouwtje met een opgemetselde diepe oven die werd gestookt met de takkenbossen van bonenstaken en erwtentakken. Voordat ze de vlaaien op de zwartgeblakerde plaatstalen platen prikte om ze in de oven te schuiven, bakte ze eerst de broden af, te beginnen met het zwartbrood en dan via grijs naar wit. Eén vlaai was geen vlaai, want een beetje vent at er minstens één in zijn eentje op. En als het dan ook nog eens kermis was – wat betekende extra aanloop van familieleden uit de omringende dorpen – dan werden er zo maar dertig van die jongens geproduceerd die alle dertig in één namiddag soldaat werden gemaakt.

 

Van de weeromstuit – en omdat mijn dochter straks komt eten – koop ik ’s middags een vlaai van de Vlaaienfranchiser. Want er is niets dat mijn dochter meer associeert met opa en oma in Limburg dan vlaai (maar-dan-wel-kersenvlaai!). Elke keer als we er kwamen stond ie al te wachten op de porseleinen vlaaienschotel op het stenen aanrecht. De kersengelei verstopt onder het dik besuikerde raster van deeg dat soms nog lauwwarm was. ‘Whooh,’ zei ze dan. En dan viel ze aan en propte zonder met haar ogen te knipperen zo’n halve vlaai naar binnen. ‘Ziezo, lekker hoor oma!’

 

Ach oma’tje lief Appelvrouwtje. Kon ik nog maar ooit één keertje bij je in het ‘bakkes’ kruipen om te kijken hoe je watervlugge handen al dat heerlijks uit de vuurrode oven toverden. Ach mamma’tje lieve oma voor mijn dochter, kon ik nog maar ooit één keer thuiskomen met mijn dochter nog zo ieniemienie klein, en dan weten, héél zeker weten, dat je in alle vroegte al naar de bakker in het dorp was geweest voor een ovenverse kersenvlaai, waarbij je vast en zeker altijd heel blij zei dat die voor ons waren en dat we strakjes weer gezellig kwamen.

 

Ik haal de kersenvlaai uit de ijskast en houd hem op om aan mijn dochter te laten zien. ‘Whooh. Kersenvlaai!’. Ik snijd ‘m aan in allemaal punten. We nemen er een. ‘Lekker hoor, mam!’ Ik vraag of ze er nog een wil. Nou, nee, niet echt. Genoeg zo. Er zijn zo van die dingen die horen bij iets wat niet meer is. En dat kun je maar beter zo laten.

 

 

Door: Brigitte Bormans

 

Brigitte werkte jarenlang als culinair journalist en schreef twee kookboeken. In 2004 werd ze directeur/eigenaar van Erfgoed Logies. Maar zonder schrijven kan ze niet. Gelukkig zag Franska wel iets in haar columns, kwam van het een het ander en mag er nu ook over andere zaken worden geschreven.