Mooi, die rimpels 

 

Eigenlijk zijn ze best grappig, Kim en Tom, de tweeling van mijn kersverse vriend Pim. 

 

Maar als je door de coronacrisis noodgedwongen met z’n vieren zit opgesloten in een appartement op drie hoog, is het soms moeilijk om er de lol van in te zien.

 

‘Jij hebt rimpels,’ stelt Kim wijsneuzerig vast. ‘Hier en hier en hier.’ Ze prikt me op verschillende plaatsen in mijn gezicht.

 

Dankjewel, kind! Alsof ik dat niet zelf al had gezien in de spiegel vanmorgen.
‘Dat is van het lachen,’ zeg ik somber. Kim en Tom kijken me beiden peinzend aan. ‘Lach dan eens?’

 

Lách dan eens? Doe ik dat dan niet? Ben ik niet het stralende zonnetje in huis? Een vlam van irritatie schiet door me heen. Rustig aan, Stella. Zij zijn acht. Jij bent vijfenveertig.

 

Ik trek mijn gezicht in een grimas en de tweeling begint te gillen: ‘Iewww! Lelijk!!!’

 

‘Je papa vindt mij mooi,’ kaats ik gekwetst terug, en dat is onder de gordel, zie ik aan hun gezichten. Want ze zijn er nog niet helemaal over uit wat ze daar nou van vinden, dat hun papa een vriendin heeft.

 

‘Mama is wél mooi,’ zegt Tom terloops. Auw. Geduld, Stella. Zij acht. Jij vijfenveertig.

 

Hun moeder is inderdaad heel mooi. Klein en slank en zonder rimpels, want van Indonesische afkomst dus behept met allerlei schoonheidsgenen. Maar hun moeder is ook angstig en astmatisch, en daarom zitten Kim en Tom hier en niet bij haar. Ze hebben haar al weken niet gezien. Nou ja, via het scherm. Natuurlijk missen ze haar. En vinden ze mij een indringer.

 

Maar ik vind háár een indringer. Elke middag verschijnt ze op de keukentafel om voor te lezen en bezorgde vragen te stellen. Terwijl ik krampachtig probeer niet in beeld te komen, maar dat is best lastig in zo’n klein huis. Het irriteert me mateloos, terwijl ik altijd zo’n relaxed persoon ben.

 

’s Avonds in bed met Pim zou ik al die dingen van me af willen zetten. Hij wil mij, en daar gaat het om. Maar ik denk aan haar, aan hoe slank ze is, en of Pim daar ook aan denkt als hij naar mijn weelderige billen grijpt. Het maakt me onzeker, terwijl ik altijd zo stoer en zelfverzekerd ben.

 

Wat is er toch met mij?! O ja, de overgang. En corona helpt ook niet mee. Even ademhalen. Even relativeren. We zitten met z’n allen in dit schuitje.

 

De kinderen kijken me uitdagend aan. Hun opmerking over hun mooie moeder hangt nog in de lucht. Wat ga ik daarop zeggen?

 

‘Ja, prachtige moeder, alleen is zij niet hier en ik wel.’

 

Dat is wat ik wíl zeggen, maar het klinkt zo bitter en venijnig, dan wordt het nooit meer gezellig. En daar gaat het nu om. Met zijn allen samenleven. Niet om mijn gekwetste egootje.

 

Dan stapt Pim binnen, vers uit de douche, een blije glimlach op zijn gezicht. ‘Zo, zitten jullie gezellig met zijn drietjes te babbelen? Vinden jullie elkaar al een beetje leuk?’

 

Onevenredige woede vlamt weer in me op. Waar was hij om dit gesprek in goede banen te leiden?

 

De tweeling kijkt me schattend aan. ‘Mwoh. Gaat wel,’ zegt Kim.
‘Ze heeft rimpels,’ zegt Tom.

 

‘Ja, mooie rimpels he?’ Pim komt bij me staan en streelt mijn gezicht rimpelsgewijs. ‘Dat komt omdat Stella zo goed kan lachen.’

 

Ik trek mijn gezicht weer in een lach. Voor hem. Voor hen. Maar van binnen huil ik een beetje.