Pijngrenzen, gooi maar in mijn pet

 

Pijntjes, wie kent ze niet? Als je ook nog hypochondrisch bent aangelegd, zoals ik, dan veranderen die pijntjes – vooral ’s nachts als je niet kunt slapen – razendsnel in de verschrikkelijkste, levensbedreigende aandoeningen.

 

 

 

Kijkend naar die Olympische wedstrijden, hoor ik regelmatig een sporter verklaren dat hij of zij ‘even door de ergste pijn heen moest’. Wat ben ik dan een aanstelster. Ik vertelde weken geleden hoe ik van mijn fiets gekletterd was. En hoeveel pijn dat deed. Inmiddels is dat veel minder, maar nu en dan word ik zo moe in mijn onderrug, dat ik moet gaan zitten. Hoe komt het toch dat die topsporters veel flinker zijn dan de gemiddelde mens die af en toe vervelend valt? Moet je zien hoe die fantastische Sifan Hassan valt, als in een flits weer opstaat en doorrent, op weg naar goud. Hoe zij valt alleen al… het is toch dieptreurig als ik bedenk hoe ik opsta als ik val? Of als ik gewoon op de grond zit en dan wil opstaan? Daar wil je niet bij zijn, zo beschamend. Die hele onderneming duurt bijna net zo lang als de hele race van Sifan. En die fietsers! Ze vallen en gaan met schaafwonden en al gewoon door. Scheurtje in de knie? Niet piepen. Doorfietsen. ‘Ze hebben heel veel pijn,’ zegt Man, ‘dat komt door het zuurstoftekort.’ Brrrr, wat een vak. Wie kiest er nu vrijwillig voor al die ellende? Er is ook niets bij die Olympische Spelen, werkelijk niet één sport, die me aantrekt om zelf te doen. Mijn eeuwige 6 voor gym, vroeger op school, zegt alles.

 

Voetballers, ook een soort apart als het gaat om vallen en razendsnel weer opstaan. Zo liggen ze voor pampus op het veld na een botsing, zo erg voor pampus dat je denkt: die maakt het niet lang meer… en hup, daar hinkepinkt de man weg en een minuut later trekt hij alweer sprintjes. Ik heb er grenzeloze bewondering voor.

 

Terug naar mijn rug: ik loop nu door het bos met mijn nordic stokken. Dat helpt reuze om minstens 45 minuten te wandelen en ik ben door die dingen niet meer bang om te vallen. Want dat is het vervelendste van een nare val: dat ik bang ben dat het wéér gebeurt. Gisteren dacht ik: hup, niet zeiken, vandaag gaan we voor de 50 minuten. Toen speelde mijn rug weer op. Ik dacht nog wat: hup, ga door je pijngrens heen! Waarschijnlijk een pijntje dat een topsporter niet eens zou identificeren als pijn maar gewoon als een onnozel dingetje. Niks dingetje in mijn geval. Gelukkig kwam ik een boomstam tegen. Een fijne dikkerd, waarop ik goed kon zitten. Ik ben gewoon totaal gedegenereerd, het is niet anders. Pijngrenzen? Wie ze wil mag ze hebben, maar ik hoef er echt niet doorheen. Ammehoela. Dan maar geen gouden medaille. Laat mij maar lekker kijken. Zonder kijkers waren die topsporters nergens, zo is het ook nog eens een keer.

 

 

Door: Wieke Biesheuvel

Wieke Biesheuvel werkte en woonde zes jaar in Zambia, is nu voorgoed terug en probeert het Nederlandse leven weer onder de knie te krijgen. Waarbij ze beurtelings verbaasd, boos, dolgelukkig, verward of blij is.

Afbeelding van Wieke Biesheuvel