Ik kwam ze zomaar tegen in de lift
Zo zien ze er dus uit: de jongste slachtoffers van deze pandemie.
Ik kom ze tegen in de lift als ze eindelijk weer onderweg naar school zijn. Ouder dan twaalf kunnen ze geen van drieën zijn, ook al zou de oudste daarvoor door kunnen gaan. Maar deze week mogen alleen de basisschoolkinderen weer. Ik vraag of ze blij zijn. De jongste zegt van ‘heel erg’, de middelste lacht om de jongste en de oudste haalt alleen zijn schouders op. Deze drie kereltjes zijn mijn buurmannen. De laatste weken waren ze vaak zo luidruchtig aanwezig dat de buren die onder hen wonen voor hun plafond vreesden.
Als ik terugkom van mijn wandeling met de honden tref ik de oudste weer. Ik vraag of hij niet naar school moest. Nee, dat niet, want hij zit op de middelbare – dus toch? – en ging alleen even zijn broertjes wegbrengen. ‘En nu achter je beeldscherm?’ Ik stel een vraag waar ik het antwoord al op weet natuurlijk. Hij haalt zijn schouders weer op. Ik vraag of hij de hele dag alleen zit – ook al weet ik dat ik daar geen ene moer mee te maken heb. Hij zegt dat straks de oppas komt. Ik stel voor dat we samen de honden uit kunnen laten als hij dat leuk vindt, maar hij hapt niet.
Ik krijg hem maar niet uit mijn gedachten, de oudste van mijn drie buurmannen en een van de – hoeveel zullen het er zijn? – slachtoffertjes van deze pandemie. Hij hoort al twee keer de slappe lach gehad te hebben voor de eerste bel gaat, rotzooi te trappen in het winkelcentrum met zijn vriendjes, ziek van verliefdheid te zijn op het mooiste en meest onbereikbare meisje van de klas en in het fietsenhok stiekem te roken. In plaats daarvan slijt hij zijn dagen in zijn uppie achter het beeldscherm terwijl zijn moeder lange dagen in de gezondheidszorg maakt.
Een dag of wat later lees ik dat hij – en al zijn leeftijdgenoten – ook nog eens voor de schulden op moet draaien die wij nu met z’n allen maken. Net zo makkelijk wordt ook dit blijkbaar op mijn buurmannen afgeschoven, maar waarschijnlijk treft dit mij op dit moment onaangenamer dan het hem treft. Hij wil alleen maar heel graag en heel snel gewoon brugpieper zijn. Lekker op zijn veel te grote fiets met veel te zware rugzak elke ochtend zijn eigen toekomst tegemoet snellen en op zaterdag losgaan op het voetbalveld, zodat ik, net als vroeger voor de pandemie, weer een blij kereltje tref op mijn weg naar beneden.