Wendag op de Wollewei

 

Moet ik hier ook al auditie voor doen?, denkt May. Ze wordt er bijna moedeloos van als ze hoort dat er maar één plek is en twee meisjes. Maar dan besluit ze het los te laten, voor zover dat gaat. ‘Het voelt alsof ik een examenuitslag krijg.’

 

 

We gaan naar De Wollewei. Ook wel bekend als mogelijk de nieuwe plek voor Flo. Dagbesteding heet het. Geen school. Dus noem ik het ook niet zo. We hebben bedacht om het speelcentrum te noemen. Klinkt een stuk gezelliger en zo kan Flo de negatieve schoolassociatie achter zich laten.

 

Ik ontmoet Suzan, de directrice van ‘het speelcentrum’. Ze vertelt over haar soort kinderen. Kinderen die vaak op speciaal onderwijs beginnen. Daar om wat voor reden vastlopen en gedragsproblemen vertonen. Ik herken onze Flo. Het liefste meisje van de wereld. Maar ineens duwt ze dus kleine kinderen, gooit ze met zand en wil ze alleen maar weglopen. Wij zijn haar even kwijt. Ook ik kan haar niet vinden.

 

Op De Wollewei gaat de begeleider soms een uur met het kind wandelen. Gewoon omdat het kind dat nodig heeft. Daarna komt de les wel. Of soms misschien ook niet. Dan is daar een snoezelruimte, een hangmat, een tv-hoek en wordt er op andere momenten geleerd. Dit is misschien geen school, het betekent niet dat leren ophoudt.

 

Flo mag op woensdag wennen. Van half tien tot half twee. Vier uur. Dat vind ik best lang. Mijn vader (u weet wel, deze held) en ik brengen haar. Dora-rugzak met geschilde appel in Mickey Mouse-doosje bungelt aan haar rechterhand. ‘Ik ga naar het speelcentrum!’ Flo is blij. Een ander meisje zit op de bank naar ‘Woezel en Pip’ te kijken. Flo kijkt naar de juf. Natuurlijk mag ze ernaast gaan zitten. ‘Dag mama, dag Kiek.’

‘Kiek komt je halen.’

‘Dat is goed.’

 

 De uren erna zit ik aan mijn telefoon geplakt. Om twaalf uur belt de juf. Wat een lief meisje, zegt ze. Wat gaat het goed. Ze zijn samen naar de supermarkt gelopen om boodschappen te halen voor de lunch. En oh ja, wat spreekt Flo goed en duidelijk. Ik glim achter mijn bureau.

 

Na de wendag krijg ik een minder vrolijk telefoontje. Er is nóg een kindje dat in aanmerking komt voor deze groep. En er is maar een plek beschikbaar. Net als er honderd vragen door mijn hoofd vliegen (Wat Nu?, Moet ik hier ook al auditie voor doen?, en: Hadden jullie dat niet van tevoren kunnen zeggen?), zegt de directrice dat ze hoe dan ook voor Flo zal zorgen. Of voor het andere kind. ‘Als een kind op school niet meer past, is het mijn taak daar een oplossing voor te zoeken.’ En adem uit.

 

Volgende woensdag komt het andere kindje wennen, de woensdag erna nemen ze een beslissing. Ik besluit te berusten. Te vertrouwen op het leven. Eerst met vakantie. Uren zwemmen in een zwembad dat eigenlijk net iets te koud is. Maakt Flo niet uit. Het water is haar biotoop. Af en toe lukt het me onze kleine zeemeermin uit het bad te vissen en haar bij te voeren met wat hapjes pasta. Dan moet ik er ook aan geloven. ‘Kom mama, het water ís niet koud.’

 

Als ik in de keuken een kop koffie maak,
gaat mijn mobiel. Ik ben net te laat

 

Na de vakantie is het ineens de woensdag. Het voelt alsof ik een examenuitslag krijg. En net als die warme zomerdag in 1989 probeer ik het weg te duwen. Niet aan denken. We zien wel. Als ik in de keuken een kop koffie maak, gaat mijn mobiel. Ik ben net te laat. Een nummer dat ik niet ken. Ik bel meteen terug en krijg de voicemail van de directrice. Hartslag gaat omhoog. Ze belt me wel terug.

 

Mijn zakelijke lunchafspraak moet natuurlijk gewoon doorgaan. Die kan ik niet afzeggen vanwege een telefoontje. Al vraag ik wel permissie om de telefoon op te nemen voor het geval die zal gaan. Ineens bedenk ik dat de directrice misschien een bericht heeft ingesproken. Of ik even mag afluisteren, vraag ik mijn gezelschap. Natuurlijk mag dat. Bij het eerste bericht is het raak. Ik hoor haar stem, haar naam. Klinkt opgewekt, analyseer ik meteen. Maar misschien klinkt ze gewoon altijd zo, knaagt mijn kritische zelf. ‘Ik wil je met veel plezier zeggen…’ yes ‘Dat we Flo…’ ja, ja, ga door ‘heel graag een plek bieden op de Wollewei.’ Ik steek mijn duim op naar mijn tafelgenoot, duw een traan terug in zijn buis en voor ik het weet heb ik een gigantisch glas van de allerlekkerste chardonnay in mijn handen.