Flo en Opa Kiek van de kietelcode

‘Als ik maar geen opa wordt genoemd’, zei May’s vader toen ze hem vertelde dat ze zwanger was. Nu is hij Kiek, de beste grootvader die ze zich wensen kunnen.

 

 

 

‘Als ik maar geen opa wordt genoemd.’ Ik heb mijn vader net mijn tweestippige Predictorstick in de hand geduwd en het grote nieuws verteld. Mijn ouders worden opa en oma. Maar dat mag ik dus niet zeggen. Grootvader of weigong, dat betekent hetzelfde, maar is dan wel op z’n Chinees. Mijn vader, kapitein op de grote vaart, kleurt niet graag binnen de lijntjes. Een kleindochter: geweldig, maar dan wel op zijn manier.

 

Als Flo twee maanden oud is, zal mijn vader haar voor het eerst gaan zien. Geheel in familietraditie was hij er niet bij haar geboorte. Net zoals hij er niet was toen mijn broer en later ik werden geboren. Het leven laat zich niet plannen en als je midden op de grote oceaan bent, ben je niet binnen acht uur in de kraamkliniek. Maar nu komt hij dan echt, echt, echt thuis en als verrassing gaan de kleine Flo en ik met mijn moeder mee naar Schiphol. Mijn meisje trek ik het Imps & Elfs-pakje dat mijn vader me gaf voor hij zes maanden geleden naar zijn schip vertrok.

 

In de aankomsthal zie ik uit mijn linkerooghoek een ploeg van Hello Goodbye staan. Joris Linsen (die presenteerde het toen nog) fluistert zijn redacteur wat in en twee minuten later staat er een vlijtige redactrice voor mijn neus. Joris heeft het goed gezien. Een intercontinentale vlucht, een Bugaboo die fonkelt van nieuwheid en een moeder en oma herstel grootmoeder die elkaar zenuwachtig knuffelen. Dat ruikt naar een goed verhaal en dat is het ook. Toch sturen we de redactrice weg. Dit verhaal is van ons.

 

Mijn vader kijkt in de wieg en ineens vallen er drie tranen op het dekentje

 

Mijn vader komt door de schuifdeuren. Hoed en zonnebril op. Het uniform waaraan hij over de hele wereld wordt herkend. The captain with the hat is een begrip. Om zijn minder orthodoxe manier van leiding geven (als leerlingstuurmannen blunderen laat hij ze twintig keer opdrukken), zijn vermaarde karaoke-avonden om een lange reis te onderbreken en om zijn gave aan de tinteling van zijn vingertoppen te voelen wanneer de storm zal beginnen.

 

‘Heb je dat kleintje meegenomen?’ Mijn vader kijkt in de wieg van mijn tweekleurige Bugaboo en ineens vallen er drie tranen op het dekentje. ‘Ik moet ineens huilen.’ Dat had hij zelf ook niet verwacht.

 

Waigong werd Kiek, een zelfbedachte koosnaam van Flo en mij. Kiek en Flo zijn een goed stel samen. Als mijn moeder niet kan, past hij alleen op. Geen probleem. Het babybadje zet hij naast de box zodat hij de glibberige baby meteen veilig kan neerleggen.

 

Flo wordt groter. Flo krijgt zusjes. Flo blijkt Flo. En Kiek blijft Kiek. Varen doet hij niet meer, nu bestuurt hij ons gezin. ’s Ochtends staan er besmeerde broodjes met een feestelijk vlaggetje erin. Mammoetdik belegd. Ook is er de kietelcode. Djakarta betekent op z’n allerhardst, Makassar is kietelen met de vuist, Tjilitjap is heel zachtjes en natuurlijk is daar ook nog Tjilitjap-speciaal waarbij het kietelen op de allerzachtste stand gaat. Soerabaja is de stopcode. Soerabaja Kiek, echt Soerabaja.

 

Op maandag, dinsdag en woensdag haalt Kiek Flo op uit school. ‘Kiek, gaan we zwemmen?’ is het eerste dat Flo zegt als ze naast hem in zijn grote SUV klimt. Natuurlijk gaan ze zwemmen. En voorlezen toe. Het idee is dat Kiek de evergreens van Flo (de Gruffalo, Fabians Feest) verkeerd voorleest zodat Flo het kan verbeteren. En dan gieren van de lach.

 

De laatste maanden wil Flo niet meer zwemmen. Ze heeft het even niet naar haar zin. Op school niet en dus thuis ook even niet. Schommelen in de hangstoel wil ze wel. ‘Kiek, wil je me duwen? Kiek!’ Eerst twee kussen. Stevige kussen. Dan zet mijn vader zijn fauteuil in haar slaapkamer, trekt aan het touw van een door hem bedachte constructie. Zo kan hij Flo duwen en zelf blijven zitten. ‘Ik heb mijn pootjes binnenboord, Kiek. Duwen maar!’

 

Flo gaat wennen op haar mogelijk nieuwe plek. Als ik opper om met de fiets te gaan, zie ik een lichte teleurstelling bij mijn vader. Hij kan niet fietsen (lang verhaal iets met een motorongeluk) dus dan kan hij niet mee. ‘Als we samen gaan, weet ik meteen waar het is. Ik moet haar tenslotte ook halen.’ Mijn vader wil mee. Weten waar zijn meisje naartoe gaat. Kijken of het pluis is. Ook dat voelt hij aan zijn vingertoppen.

 

We parkeren zijn auto en lopen via de mooie speeltuin naar het gebouw. ‘Kiek, kijk, een schommel.’ Natuurlijk mag ze even zitten. Vandaag is het feest. Zo brengen we het in ieder geval. Ik heb het woord ‘school’ vermeden. We gaan naar een speelcentrum, zo hebben we het naar Flo toe gespind. En eigenlijk zitten we daar niet heel ver naast.

 

We lopen naar binnen en ik laat zien hoe de hoge sloten bovenaan elke deur werken. Elke ruimte gaat op slot. Veiligheid staat voor alles. We manoeuvreren langs een rolstoel, Flo geeft de juffen een hand en stelt zich keurig voor. Een jongetje schommelt heel hard in een hangmat en wappert met zijn handjes. Mijn vader praat met het jongetje en dan zie ik hem in gesprek met een andere medewerker zoals mijn vader altijd meteen met mensen in vol gesprek gaat. Verhalen. Over vroeger. Mexico. Tjilitjap. Avonturen te over. We kijken elkaar aan. Tijd om te gaan. Flo kan het prima alleen. We doen de deur achter ons dicht en draaien hem netjes op slot. ‘Kom eens hier’, zegt mijn vader en hij geeft me een lange kus op mijn wang. Achter het glas van zijn zonnebril zie ik tranen. Maar daar gaan we het verder niet over hebben.

 

 

 

Door: May-Britt Mobach

Afbeelding van May-Britt Mobach