Wiekes dilemma: doorslikken of uitspugen

Al die verbale onzin over wijn – belachelijk!

 

Ik ben twee keer in mijn leven bij een wijnproeverij geweest. De eerste keer was dodelijk saai. Het gezelschap kon van sjiekheid niet uit de ogen kijken. In een grote zaal met kroonluchters stonden tafels, gedekt met smetteloos wit linnen. Daarop wel twintig zilveren emmers en veel flessen wijn. Ik dénk dat die emmers van zilver waren, gezien de omgeving (kasteel), de gastheer (graaf, baron, ridder, weet ik veel, maar zoiets) en fluwelen gordijnen met goudkleurige wapens bestikt. Dan ga je natuurlijk geen emmers van de Xenos neerzetten. Obers met witte handschoenen schonken de wijn in kristallen glazen, in droevig kleine beetjes. 

 

Het was nieuw voor mij – en ook een bittere tegenvaller – dat je elke slok moest uitspugen in die zilveren emmers. Bah, dat smerige gespuug om je heen! En dat geouwehoer erbij. Voorbeeld: dit is een wijn met een vleugje kaneel, frambozen en rozemarijn. De afdronk laat een sprankelende, fluwelen tinteling in je mondholte achter, die jarenlange rijping in een robuust eikenhouten vat verraadt. Wat een flauwekul. We hebben het toch gewoon over gegist druivensap? Er kwamen bij elke wijn ingrediënten om de hoek kijken die nooit in de buurt van die druiven geweest konden zijn. Lavendel, rozemarijn, peren, appels, dadels, verzin het en het zat, abracadabra, toch in al die wijnen.  Nog nooit zoveel deftige kokeleko bij elkaar gehoord.

 

Toen vriend A. mij meevroeg naar een wijnproeverij, waar een andere vriend zijn boekje over wijn zou presenteren, zei ik ja. Met als voorbehoud dat we niet alles zouden uitspugen. ‘Ben je gek, natuurlijk slikken we alles door‘, vond vriend A. Het was in Le Garage, waar Joop Braakhekke de middag aan elkaar praatte. Wij kwamen als laatsten binnen. Iedereen had al iets op en het was een vrolijke bedoening. Heel anders dan in die kasteelzaal. Het aardige was, dat we moesten raden of het een slobber van de Aldi was of een grand cru uit de huppelepup regio. Vriend A. en ik hadden alles fout, maar dat kwam omdat we meteen met het doorslikken waren begonnen. Vette pret, maar een en ander vertroebelde wel ons oordeel. We kregen zelfs de poedelprijs en daarmee wankelden we proestend naar buiten. Naar een café om de hoek, waar we kroketten en patat gingen eten. ‘Er zit een vleugje vlierbloesem in mijn kroket’, dacht A. te proeven. We gilden van het lachen, op het gênante af. Patatten met een zweempje karnemelk… het werd steeds gekker. 

 

Vorige week gaf iemand ons een fles wijn uit 1997. Lekker hoor, maar wat mij betreft had het ook die slobber van de Aldi kunnen zijn. Ik heb, als het om wijn gaat, drie criteria: 1) Lekker, 2) niet lekker en 3) wat kost-ie? Dat is toch veel handiger? Op de foto zien jullie de witte wijn die ik elk jaar van de ouders van onze Duitse schoondochter krijg. Ik weet niet wat hij kost, maar dit is wat mij betreft de allerallerallerlekkerste.

 

Door: Wieke Biesheuvel

 

Wieke Biesheuvel werkte en woonde zes jaar in Zambia, is nu voorgoed terug en probeert het Nederlandse leven weer onder de knie te krijgen. Waarbij ze beurtelings verbaasd, boos, dolgelukkig, verward of blij is.