Wieke verdwaalt

in Granada

 

En dat komt door een citroen.

 

Ooit, in 1979, toen je in Spanje nog met peseta’s kon betalen, stonden man en ik met zes peseta’s (en zwanger van ons eerste kind) op zondag voor de poort van het Alhambra in Granada. Je kon nergens geld wisselen en creditcards hadden wij toen niet. Vorige week waren we met het hele gezin in Spanje, om ons veertigjarig bestaan als koppel te vieren. Iedereen wilde toch graag nog een keer naar Granada, dat een uurtje van ons hotel lag. Dan zou je denken: een ezel stoot zich in ’t gemeen niet twee keer aan dezelfde steen.  Wel.

 

Stonden we daar, hadden we kaarten via internet moeten bestellen. Wisten we dat? Jawel, maar ach, wie zou nou eind oktober naar het Alhambra gaan? Welnu: de halve wereld. Dan maar koffie op een prettig terras en jongste zoon, die recent hier was geweest, wist de weg naar een mooi uitzichtpunt waar je het Alhambra tenminste in volle glorie kon zien liggen. ’s Nachts had ik nog gedroomd dat ik mijn hele gezin voor altijd was kwijt geraakt in Granada. Jullie weten het, ik ben een ster in mezelf gek maken. Maar jongste kleindochter en ik raakten de anderen inderdaad kwijt, boven bij dat uitzichtpunt. Zij wilde zo graag een citroen van de bomen daar plukken. Als je tien jaar bent wil je dat en van mij mocht het, want ik bezweek voor die mooie donkere ogen die me smekend aankeken. ‘Wacht nou even oma, daar hangt een héél mooie!’ Ik nam aan dat de rest dezelfde weg terug naar beneden zou nemen. Niet dus. ‘Geeft niks, we vinden ze wel,’ troostte ik mijn verdrietige kleindochter, ‘en als we ze niet vinden gaan we naar de parkeergarage, want daar komen ze zeker naar toe.’  Dat was me wat, heb je wel een citroen, maar niet je moeder, broertje en zusje. En dan ben je in een vreemd land met alleen je oma, die het eeuwige leven niet heeft en die deze verdwaaltoestand ook nog eens totaal niet somber inzag. Wat moesten we toch doen als we ze nooit meer terug vonden, vroeg ze zich benauwd af. Ze hield mijn hand stevig vast. Stel dat ik ook nog de benen nam. ‘We spreken niet eens Spaans!’ piepte ze bezorgd.

 

Natuurlijk vonden we elkaar terug in het drukke winkelstraatje dat naar het uitzichtpunt leidde. En wie kreeg op haar donder van man? Ik. Omdat ik niet bij de groep was gebleven. Nou ja zeg, wie liepen er langs die onlogische weg naar beneden? Zij toch zeker? We hadden er nog een hele klus aan om kleindochter te kalmeren toen ze last kreeg van uitgestelde verlatingsangst.

 

Pak ik, weer in Nederland, mijn tas uit en wat zit daar in? Die ene schitterende citroen, nu wat verschrompeld. Ik ga hem leuk inpakken, volgende week is ze jarig.

 

Door: Wieke Biesheuvel

 

Wieke Biesheuvel werkte en woonde zes jaar in Zambia, is nu voorgoed terug en probeert het Nederlandse leven weer onder de knie te krijgen. Waarbij ze beurtelings verbaasd, boos, dolgelukkig, verward of blij is.