Je moet het loslaten

Pas dan komt het

 

Ik lig bij een acupuncturist die gespecialiseerd is in het opwekken van bevallingen. Na acht flessen tonic, wieden van voor- en achterterras, zeven ananassen en een beetje horizontale intimiteit (seks schijnt de beste manier te zijn om je weeën wakker te schudden, maar ik verdenk mannen ervan dit de wereld in geholpen te hebben) is dit mijn laatste redmiddel. Mijn baby zit daar goed. Te goed.

 

Als ik mijn ogen dicht doe zie ik schema’s voor me. Deadlines, agenda’s, dingen die ik heb geschreven, dingen die ik nog moet schrijven, dingen die ik niet meer hoef te doen omdat ik een vervanger heb geregeld maar die blijkbaar toch in mijn hoofd om aandacht vragen. Ik moet denken aan de wieg, aan rompertjes, aan een kaarsrechte stapel met eerstemaandluiers maar het lukt me allemaal niet.

 

Thuis is het stil. Mijn moeder zou bij me blijven tot de bevalling. Kon zij voor de meisjes zorgen terwijl ik me richtte op man en verse baby. Na een week besloot ze de kinderen maar mee te nemen, naar haar huis. Ze komt terug als ik heb gebaard. Dus daar zit ik. In mijn kinderhuis. Zonder kinderen, maar wel met een gigantische buik.

 

Elk blaadje in de achtertuin ligt recht. De binnenkant van de stortbak van de wc is schoongemaakt. Rompertjes zijn gewassen, hydrofielluiers gestreken. Met mijn nagels, die de perfecte, schone French manicure hebben, trommel ik ongeduldig op de keukentafel. Ik ben elf dagen over tijd. Het is warm. Ik ben nieuwsgierig.

 

Op donderdagavond begint het te rommelen. Heel voorzichtig en zachtjes. Schijnbewegingen. Vrijdag gaat het voort. Zo zachtjes dat ik het niet helemaal kan geloven. De verloskundige komt en knikt. Het is begonnen, maar lafjes. Dus roert ze met haar toverstaf tot de orkaan losbarst. Mensen om mijn bed. Mensen die van een afstand hun naam zeggen en vertellen wat ze komen doen. Mensen die ik niet zie maar wel ruik. Koffie. Een sigaret van vier uur geleden die is weggemoffeld met pepermunt en kauwgom. Is niet gelukt. Als een wil dier in een te krappe kooi kruip ik over het bed. Ik knijp in mijn vuisten, strek mijn voeten tot het voorbij is. Voorbij voor even.

 

 

 

Als ik mijn ogen open, is het half vijf ’s middags. Deel een zit er op. De zomerdag zucht. Het weekend lonkt. Buiten worden glazen gevuld. Ondertussen houdt mijn meisje zich nog steeds gedeisd. Ze heeft het goed daar binnen.

 

Als de persweeën wegblijven, moet ik over een half uur naar het ziekenhuis. Ik schrik. Dat betekent langs die volle voortuinen. Wijdbeens. De telefoon van de verloskundige gaat. Ze neemt nog op ook. “Er gaat iemand bevallen.” Het lijkt een excuus om op te nemen. In een andere staat had ik verontwaardigd naar beneden gekeken, een ronddraaiende beweging met mijn hand gemaakt om de omvang van mijn buik te onderstrepen en “duhuh, wat denk je dat ik aan het doen ben?” gezegd, maar nu zucht ik diep en besluit ik maar even gas te geven.

 

De kraamverzorgster, zij van de weggemoffelde sigaret, die iets weg heeft van de moeder van Martin Moreiro uit Gooische Vrouwen, komt tegenover me zitten. Ze neemt het over. Met een stem die heel veel meer weggemoffelde sigaretjes verraadt, spreekt ze: “Je hebt die andere twee thuis gekregen, dat gaat je nog een keer lukken.”

 

Als de verloskundige de telefoon ophangt, heb ik ons meisje op mijn buik.

 

De buurt popelt om ons meisje te begluren op deze mooie lentedag. Zij hebben heus de hele dag de auto van de kraamverzorgster voor de deur zien staan. Er komt een appje. Mogen we? Heel even? Morgen, schrijf ik. Morgen. Vanavond houden we haar nog even helemaal voor onszelf en onszelf alleen.

 

Door: May-Britt Mobach

 

May-Britt Mobach is hoofdredacteur van Amayzine.com, voor Franska.nl schrijft ze over haar bijzondere gezin.

 

Fotografie: Esmee Franken, visagie: Linda van Iperen, haarstylist: Mandy Huijs