Waarom moet het altijd zo gaan?

Altijd nét op tijd en meestal eigenlijk net te laat.

 

Ik beloof niets, maar ik doe mijn best, heb ik gezegd. Gevolgd door een veel te optimistisch: “Ik denk dat het wel gaat lukken.” Het is de tweede avond van de Avondvierdaagse. De eerste heb ik moeten missen omdat ik voor werk in het buitenland zat. Dat vonden ze niet leuk. “En mam, jij zegt wel dat als je piloot was geweest je veel vaker van huis was, maar de moeder van Bickel is dus piloot en die zegt dat ze helemaal niet vaak weg is. En ze haalt hem veel vaker op dan jij ons.” Ai.

 

Ik heb ook niet eens tijd gehad om een cadeautje te kopen tijdens mijn reis. Ik ga geen punten scoren. Ik reken en reken. De Thalys komt om 17:25 uur aan op Schiphol. Mijn auto staat bij de Privium-parkeergarage. Haarlem is 25 minuten rijden en het is spits. Met wind mee, red ik het nét. Maar echt nét.

 

Ik vraag de oudere man voor me of ik misschien als eerste uit de trein mag stappen. Ik neem de eerste de beste trap, al weegt mijn koffer 23 kilo. Ik trek mijn creditcard en ga niet in protest als de firma Privium voor drie uurtjes boven de afgesproken 48 uur keihard honderd euro extra rekent. Dat vecht ik later wel uit. Nu wil ik alleen maar naar mijn meisjes in hun gele Bos-en-Vaart-T-shirts, likkend aan een halve sinaasappel met een pepermunt er op.

 

Snelweg of B-weg? Ik kies het laatste. Is langer, maar dat rijdt tenminste. Zowaar heb ik een groene golf. Alles lijkt mee te zitten. Tussendoor belt het thuisfront. Dat ik denk dat het lukt. Of ze al ingesmeerd zijn. Dat ik daarna wel eet en dat ik het echt heus wel op mijn sandaaltjes volhoud. Dat ik geen tijd heb om sokken en gympen aan te doen.

 

Middelste meisje is al met vriendinnen meegegaan. Igoné, mijn jongste, dartelt bij de deur. Als ze me ziet, maakt ze drie kleine sprongetjes. Dat we op de fiets naar het verzamelpunt gaan. Ze springt nu nog hoger. Dat we echt, echt, echt heel erg moeten opschieten. Ik loop nog in mijn best wel officiële werkkleren. Veel te warm voor een wandeling van zeven kilometer maar we hebben echt geen dertig seconden over dus ik ga zo. Ik kijk achterom. Zie het tanige lijfje van mijn jongste meisje aan haar fiets geklonken. De vuistjes stevig om het stuur, de rug iets gekromd, de ogen alert. Dit is spannend.

 

Of ze iets harder kan? Of ze goed uitkijkt? Of het echt wel gaat? Het plein bij de kerk is leeg. We zijn te laat. Ik puf een vloek weg. Mijn meisje kijkt blij. Zij denkt dat we de eersten zijn. Waarom het altijd zo moet gaan? Altijd nét op tijd en meestal eigenlijk net te laat. Ik zie mijn poppetje. Haar gympjes, haar gele shirt, haar paardenbeker met water en haar halve sinaasappel. Zin in het avontuur. Dat ik misschien wel verpest. Ik toets avondvierdaagse Haarlem en routes in. Dan passeert een bakfiets. Een bakfiets gevuld met gele Bos-en-Vaartkinderen. De moeder rijdt daadkrachtig. “Kom op, Igs, er achteraan.” Mijn meisje klautert op haar Dora-fiets. De paardendrinkbeker gaat in haar mandje. “Lukt het?” Ze knikt. We moeten over twee stoepen, langs een stadsbus, en naast een andere wandelende kolonne. Ik rijd voor, maar kijk steeds over mijn schouder. Het kromme ruggetje, de serieuze blik. Ze knikt naar me. Het gaat.

 

 

 

Dan zien we, verderop in de straat, de gele brigade. Dat we het gered hebben. Dat ze echt een ongelooflijk geweldig dappere topper is. En dat de Avondvierdaagse toch echt wel heel erg leuk is.

 

“Weet je wat ook leuk is?” vraagt het kleine, dappere mensje achter me. Ik kijk om.

 

“Dat jij mijn moeder bent.” Ze is nog niet klaar. “En dat je altijd zo goed voor mij zorgt.”

 

Al moet ik haar de hele zeven kilometer die ons wacht dragen, mijn avond is helemaal gered.

 

Door: May-Britt Mobach

 

May-Britt Mobach is hoofdredacteur van Amayzine.com, voor Franska.nl schrijft ze over haar bijzondere gezin.

Fotografie: Esmee Franken, visagie: Linda van Iperen, haarstylist: Mandy Huijs