Weerbare kinderen versus bonsaiboompjes

 

Dit is echt een podcast voor jou, appt mijn man. Het bericht heeft drie uitroeptekens. 

 

 

 

Toch raak ik niet meteen heel nieuwsgierig. Hij stuurt me wel vaker luistertips met bijbehorende aanbeveling en meestal vind ik die dan te Amerikaans, te zweverig of te veel in de zelfhulphoek zitten.

 

The Happiness Lab, heet deze show, dus ik vrees weer eens het ergste. Maar vooruit, ik zet mijn vooringenomen cynisme opzij en geef het een kans. Het is een aflevering voor ‘Happier parents and happier kids’ die ‘Letting children try and fail’ heet. Al na een minuut weet ik dat er hier speciaal tegen mij gesproken wordt. Want ik ben die ‘over-parenting mum’ die niet echt bereid is haar kind te zien struikelen en vallen, de moeder die niet aan kan zien dat het kind pijn lijdt. Die pleisters wil plakken, tranen wil drogen of nog liever verdriet en frustratie wil voorkomen.

 

In de podcast wordt verteld dat het aantal twintigers dat kampt met mentale problemen in Amerika de laatste jaren ernstig is toegenomen. Er zijn schrikbarend veel jongeren die een laag zelfbeeld hebben en weinig levensvreugde kennen.

 

Niet heel veel anders dan wat je in onze media leest en hoort over Nederlandse adolescenten. Los van het feit dat het een lastige tijd is om jong te zijn, met de giftige invloed van sociale media en de voor hun sociaal emotionele ontwikkeling ingewikkelde coronajaren, wordt de vraag steeds vaker gesteld of we onze kinderen met al onze goeie bedoelingen wel voldoende weerbaar hebben gemaakt. ‘Het leven is geen krentenbol’, zei een vriendin van me altijd. Het was een favoriet gezegde van haar eigen moeder geweest.

 

Maar anders dan haar moeder had zij juist steeds die rijk gevulde krentenbol willen serveren. Wat zeg ik, een taartje was nog niet zoet genoeg voor haar kinderen. Ik ben bang dat ik niet voor deze vriendin onder doe.

 

De podcast maakt duidelijk dat ‘over-parenting parents’ in hun wens de kinderen op te voeden met zelfvertrouwen, misschien wel iets te veel zijn doorgeschoten in het prijzen van hun liefjes. In hun overtuiging ze te helpen, hebben ze hun kinderen te veel uit handen genomen en ze daardoor te weinig laten zweten, ploeteren en struikelen.

 

In de podcast wordt een onderzoek aangehaald waaruit blijkt dat een mens meer voldoening en zelfwaardering haalt uit projecten waarbij het nodig was hard te knokken en dat het tot depressieve gedachten kan lijden als je nooit ergens je best voor hoeft te doen.

 

Kinderen die veel geholpen zijn, hebben minder vertrouwen in zichzelf, toont datzelfde onderzoek. Tijdens een experiment kregen kinderen een onoplosbare puzzel die ze in aanwezigheid van hun ouders moesten maken. De kinderen die na wat geklungel al snel assistentie kregen van hun ouders, gaven eerder op dan de kinderen wiens ouders niet ingrepen. Uit een enquête die vooraf met de ouders was afgenomen, bleek dat het juist de kinderen waren die met het puzzelen geholpen werden door de ouders, die bekend stonden als kinderen met weinig doorzettingsvermogen en een lage frustratietolerantie.

 

We moeten onze kinderen nare dingen gunnen, was de conclusie. Niet uitgenodigd worden voor een feestje, erachter komen dat je vrienden iets leuks deden zonder jou, als laatste eindigen op een sportevenement, zakken voor een examen, zelfs uitgelachen worden door een vriendje, dat zijn allemaal pijnlijke maar gezonde ervaringen, zegt de onderzoeker.

 

Hoe naar het ook is om je kind verdrietig te zien, het wordt er uiteindelijk niet beter van als het te veel afgeschermd wordt voor tegenslag. Omgaan met negatieve emoties is alleen door schade en schande te leren.

 

Ik dacht aan die vriendin van de krentenbol. Haar zoon, een vrolijke, knappe gast, was gaan studeren in dezelfde stad waar zijn zus en neef ook woonden. Hij zou lid worden van de vereniging waar ook zij zoveel lol hadden beleefd. Hun verhalen hadden een verwachting gecreëerd van een leven waar hij enorm naar uitkeek. Maar het liep anders. Hij werd uitgeloot, vond geen studentenhuis en geen aansluiting met andere eerstejaars. Hij was zo teleurgesteld dat hij er na een paar maanden al de brui aan wilde geven. Mijn vriendin en haar man kochten van hun spaargeld een appartement voor hem waar hij met een vriendje dat hij van de middelbare school kende, kon gaan wonen. Het hielp niet, hij bleef down en kon zijn zinnen niet verzetten. Een jaar later woonde hij weer thuis, bij zijn ouders. Wat was hier misgegaan, vroegen die zich af.

 

We moeten onze kinderen niet voortdurend willen redden, zegt de Amerikaanse psycholoog in The Happiness Lab. Laat het leven hun een lesje leren. Bemoei je niet te veel met hun geluk. Als ze niet om hulp vragen, geef het dan ook niet.

 

Er zit wat in. Er zit een heleboel in. Maar het is allemaal makkelijker gezegd dan gedaan. De podcast sluit af met een mooie vergelijking.

 

We moeten onze kinderen niet als huisdieren of bonsaiboompjes zien maar als wilde bloemen, die vanzelf groeien als ze maar licht en water en ruimte krijgen. Bonsaiboompjes, ik vind ze erg lelijk. Ik zal wat vaker aan ze denken als ik bemoeizucht op voel borrelen.

Door: Esther Goedegebuure