Uit eten in Zambia

 

Er is een nieuw Indiaas restaurant  in Chipata.  Op zaterdag gaan we er heen en we verheugen ons op een tongstrelende Indiase lunch. Man heeft geen dienst en ik loop drie deadlines achter, dus die vierde kan er nog wel  bij.  Even zoeken, maar dan vinden we het restaurant achter een hoge muur. In een mooie tuin, keurige kleedjes zonder vlekken op tafel èn bloemstukjes. 

 

De eigenaar is een Zambiaan van Indiase afkomst, de ober niet. Deze laatste heet ons welkom in de verlaten eetzaal. Of we gereserveerd hebben? ‘Nee’, zeggen wij ernstig, ‘maar we hopen dat u toch een tafeltje voor ons heeft?’ Bloedserieus wijst hij ons een plek onder de airco. Die zet hij op volle kracht aan, wat in Nederland goed zou zijn voor code rood. Het bloemstuk waait er meteen van om. Ook zet hij de televisie op topsterkte aan met een Bollywoodfilm, waarbij jankerig wordt gezongen door de prinses, terwijl de armoedige, maar wáánzinnig knappe jongen op wie ze is (denk ik), diep wanhopig kijkt. Hij zal wel niet van adel zijn, dan mag het natuurlijk weer niet van háár vader. Weg wezen joh! Mooie meisjes genoeg in je eigen dorp. Aan zo’n wenende hoogheid heb je niets als het op het  land werken en baren  aankomt.  Moet ze weer een keizersnee en zo.  Ik vul de film vast in, totdat de ober komt met een dik telefoonboek vol gerechten. 

 

Ik zet het bloemstuk even opzij: een fles vol knikkers en schelpjes, met daarin een plastic anjer. We bestellen chicken palak. Dat is iets met spinazie en als er één land is waar ze onnavolgbare dingen doen met spinazie, is het in India.  ‘Spinach is out of stock’, zegt de ober, voor wie het vandaag zijn eerste dag is. Dan nemen we wel iets anders. ‘Verras ons maar,’ zeggen we. Daar raakt hij van in de war. ‘I check!’ zegt hij en rent naar de keuken.  Blij komt hij terug en zegt dat het kan, die verrassing. We bestellen coke zero. Hij brengt er eentje. ‘O? U ook?’ vraagt hij mij verbaasd. Hij komt terug met nog een coke zero en dan zet hij het bloemstuk weer tussen ons in. Want kennelijk hoort dat zo. 

 

Als het eten komt, zet hij het weer gedienstig opzij. Of we ook een toetje willen? Dat zien we wel. ‘Maar als het er niet is, dan kan ik dat vast vertellen,’ vindt hij. Daar zit wat in. ‘We willen géén toetje!’ beslissen we. Hij kijkt net zo droevig als die jongen in de Bollywood film. Na het eten ruimt hij alles weg en ja hoor, de anjer wordt weer tussen ons in geplaatst. Ik vraag hem of hij die filmster op de televisie mooi vindt.  Hij schatert. ‘She is too white!’ Zo, punt gemaakt!  Als wij soms dachten dat wit mooi was? Volgende week gaan we weer. Want wat was de verrassing lekker en wat was die ober lief.

 

 

 

Wieke Biesheuvel is columnist bij Libelle, schrijft boeken, woont in Zambia en helpt de plaatselijke bevolking met medewerking van haar vriendinnen hier aan waterputten.