Deel 7

Anna Maria’s echtscheidingsperikelen
 

Anna Maria is 47, moeder van een dochter van veertien en ze woont in de Randstad. Na twintig jaar strandt haar huwelijk. Op deze plek deelt ze wekelijks haar ervaringen.

 

 

Ik wens haar dood. Hardop en een paar keer achter elkaar. Want als zij er niet meer zou zijn, dan zou deze pijn er ook niet meer zijn.

 

‘Ik heb nooit zoveel met haar opgehad, met deze overbuurvrouw. Ze kletst me te veel. Vandaag houdt ze me staande. Om te vragen hoe het met me is. Zou ze het aan me zien? Ik zeg dat het goed gaat en vraag haar hoezo ze dat vraagt. Ik moet het haar maar niet kwalijk nemen, zegt ze. Ze is nu eenmaal geen goede slaper, dus het was haar opgevallen. De taxi die stopte, hij die uitstapte en nog even zwaaide en dat toen het andere portier openzwaaide en dat zij ook uitstapte. Het had niet veel gescheeld of het was een scène geworden, daar op straat. Telkens als hij weg wilde lopen, greep ze hem weer beet en begon het gevrij weer opnieuw. Ze was zowat in hem geklommen.

 

En dan houdt ze haar kwebbel. Ondanks het feit dat ik moet spugen van haar verhaal, moet ik alles horen. Ik moet het haar maar niet kwalijk nemen, zegt ze dan. Ze pakt me bij mijn schouders en daarvoor moet ze op haar tenen gaan staan. ‘Waarschijnlijk kan je het maar beter van mij horen,’ zegt ze. Zegt ze nou echt dat ik het beter van háár kan horen? Beter van haar dan van wie anders bedoelt ze dan? ‘Nou sterkte, meid. Als je me nodig hebt, weet je waar ik woon, hè?’  

 

Nu gebeurt het weer. Dat ik niets meer kan voelen, niks meer kan zeggen en daar maar sta te staan. In de verte hoor ik de kwebbel van de overkant vragen of ik even met haar mee naar binnen wil.

 

Dat helpt. Ik hef mijn hand op en schud van nee. En dan doen mijn benen het weer en loop ik de straat over naar huis. Achter de voordeur zak ik in elkaar. Mijn rug tegen de deur, mijn benen hoog opgetrokken dicht tegen me aan. Ik begin te wiegen. Ik wieg totdat ik weer kan voelen en dan komen de tranen – er zijn telkens zoveel tranen. Zij met hem, midden in de nacht, op straat, pal voor mijn huis. Ik zie het voor me en het doet zoveel pijn dat ik bang ben dat ik dit niet kan verdragen. Ik wens haar dood. Hardop en een paar keer achter elkaar. Want als zij er niet meer zou zijn, dan zou deze pijn er ook niet meer zijn en dan zou hij weer bij me terugkomen. 

 

En dan voel ik hoe het zit. Ik raak de bron van de allerdiepste pijn van de laatste week. Het is de pijn die onder de woede schuilt en onder de wanhoop. Het is de pijn van het houden van en het weten dat houden van niet ophoudt wanneer je dat wilt. De man van wie ik hou is een andere man dan ik dacht dat hij was. Maar dat diepe gevoel van houden van is er niet door weggegaan. Dat gevoel zit verankerd in mijn ziel en daarom doet het ook zo’n pijn. 

 

‘Je bent met allebei je poten bovenop mijn ziel gaan staan, hufter,’ zeg ik. Ik zeg het hardop.’  

 

Benieuwd naar hoe het verdergaat? Lees het hier.