Anna Maria is 48, moeder van een dochter van vijftien en ze woont in de Randstad. Na twintig jaar strandt haar huwelijk. Op deze plek deelt ze wekelijks haar ervaringen. 

 

‘Het nieuws zingt rond. Collega P. is weer terug bij haar man en de oordelen zijn niet van de lucht. Niemand zonder mening, niemand die nog vragen stelt. Ik hoor ze aan, de sneren over dat ze zichzelf wel een verschrikkelijke minkukel moet vinden om die loser nog een kans te gunnen. Dat ze toch zeker beter verdient en beter zou moeten weten en wel heel erg wanhopig moet zijn om ‘m terug te nemen. Dat hij geheid weer vreemd zal gaan omdat het vreemdgaan nu eenmaal in de man zit, dat dit vragen om ellende is.

 

Zo gaat dat dus als je over de tong gaat. Net als ik op wil staan – het wordt me hier te heet onder de voeten – komt de vraag. Hard en scherp en met een ‘denk-maar-niet-dat-je-hier-onderuit-kan-komen’. Of ik me er iets bij voor kan stellen, terug naar mijn ex. Mijn situatie en die van collega P. zijn immers vergelijkbaar. Maar ik zou het toch hopelijk never nooit niet in mijn harses halen om hém weer terug te nemen? 

 

Ik weet even niet hoe te kijken en wat te zeggen. Hoezo zitten collega P. en ik in hetzelfde schuitje en hoezo mij het mes op de keel zetten? Ik kuch en leun een beetje achterover, weg van de scherpe woorden en ongezouten meningen. En dan komt de boosheid. Hij scherpt mijn geest en doet het ongemakkelijke gevoel oplossen. Ik leun weer wat voorover – mij maken jullie niks – en vraag ze of ze over mij ook zo makkelijk oordeelden en of ze voor mij ook de wijsheid in pacht hadden? Want had ik niet ook de hoop gehad dat het ergens weer goed zou kunnen komen? Had ik er niet ook best wel even over gedaan om er klaar mee te zijn en er een punt achter te kunnen zetten? Had ik niet verkondigd dat houden van nu eenmaal geen emotie is met een aan/uit-knopje maar iets dat in je wezen verankerd zit en dat heel langzaam moet slijten?  

 

Het is stil om me heen. De meute is in verlegenheid, iedereen terug op zijn poef, alle oordelen weer keurig binnensmonds om door te slikken zodat niemand ze kan horen. En dan doet C. van zich horen. C. die altijd de gematigde is. C. die het minste van de roddel is van ons allemaal en die er juist zo goed in is om te zwijgen wanneer iedereen zijn mondje roert. Uitgerekend die C. roert nu haar mondje terwijl verder iedereen zwijgt.

 

‘Wil je ons nou vertellen dat jij hetzelfde zou doen?’ Ze vraagt het onomwonden maar zonder ondertoon. ‘Zou jij hém een kans geven als hij terug zou willen? Het nog eens opnieuw aankijken omdat het nu misschien wél zou lukken?’’

 

 

Benieuwd naar hoe het begon? Lees het hier