‘Ik zie ik de wereld aan voor een doedelzak.’

 

‘Als ik in de spiegel kijk denk ik dat ik spoken zie. Het kan dus echt, groen zien. Ik hou mijn linkerarm in de lucht. Ik mocht de kleur van het gips zelf kiezen en ik koos voor blauw omdat dat goed past bij de kleur van mijn heupen die inmiddels behalve diepblauw ook zo heftig gezwollen zijn dat ik mijn spijkerbroek er met geen mogelijkheid meer overheen kon krijgen. Mijn duim was niet alleen uit de kom maar zo goed als verbrijzeld. De chirurg die tegen middernacht eindelijk eens aan kwam kakken, vond het geval niet dringend genoeg om meteen te opereren en zei dat ik morgen maar terug moest komen. Vandaag is het morgen.

 

Vriendin M. heeft me gehaald en gebracht en weer gehaald. Zoiets. Toen ik thuiskwam vannacht sliep mijn dochter. Ze was gewoon gaan slapen omdat pappa had gezegd dat het meeviel met mamma – typisch iets voor hem om dat zo in te vullen. Hij lag televisie te kijken op mijn nieuwe bank en schrok zich weer kapot toen hij me zag. Twee keer op een dag geschrokken tegen jaren amper naar me omgekeken hebben, vond ik een goede score.

 

‘Kom,’ zegt ze, mijn lieve trouwe vriendin M. Ik ga een kerstboom voor je regelen voor naast je bed. Ik zag er een staan in de hal verderop. Ik lach, maar niet van harte en al helemaal niet meer veel te hard of hysterisch. ‘In een ziekenhuis moet je altijd maar wachten,’ zeg ik. Wachten op de een die door de ander opgetrommeld wordt en die eerst de status op z’n gemakje gaat staan bekijken, dan weer wegloopt en dan, na heel lang wachten, eindelijk terugkomt om me te zeggen dat ik ontslagen ben – uit dit hospitaal.

 

Ik zit naast haar in de auto en zie de wereld aan voor een doedelzak. Ik kijk naar buiten waar de straten in kerstsfeer zijn zonder iets te zien. Als ik mijn ogen een beetje dichtknijp zie ik de lampjes en de lichtjes samensmelten tot wazige gele vlekken. Ik zeg dat ik denk dat ik moe ben. Ze zegt dat ze dat wel zeker weet. Onderweg naar boven moet ik wel tien keer stil blijven staan omdat ik het anders niet red. Halverwege kijk ik even om. Op mijn vers geverfde voordeur staan de afdrukken van mijn schoenen. ‘Alle Jezus!’ Kom, zegt ze. Mijn moeder staat me op te wachten in het halletje. Met mijn dochter die me in de armen vliegt alsof ze me een jaar niet gezien heeft. ‘Mamma!’ Ik hou mijn moeder vast, heel stevig en heel lang. Zo blij dat ze er is dat ik ervan volschiet. ‘Mamma!’

 

Anna Maria is 48, moeder van een dochter van vijftien en ze woont in de Randstad. Na twintig jaar strandt haar huwelijk. Op deze plek deelt ze wekelijks haar ervaringen.

 

Benieuwd naar hoe het begon? Lees het hier…