Anna Maria is 47, moeder van een dochter van veertien en ze woont in de Randstad. Na twintig jaar strandt haar huwelijk. Op deze plek deelt ze wekelijks haar ervaringen.

 

‘Hij kiest een dag dat ik aan het werk ben. Dat lijkt hem beter. Ik de deur uit, kind de deur uit en hij straks ook, maar dan voorgoed. Wat zeg je op een ochtend als vandaag? Geen ‘tot straks’ want er is geen straks meer. Geen ‘fijne dag’ want ik wens dat hij ter plekke dood neervalt. Ik pak mijn jas en mijn tas en trek de deur zo hard als ik kan achter me dicht. Het regent ijswater buiten en de lucht is loodgrijs. Ik kom doorweekt op mijn werk aan; droog mijn haar op de wc, veeg de doorgelopen mascara weg en begin te huilen. Even maar, dan moet het over zijn en ga ik aan het werk. ‘Focus’, spreek ik mezelf toe. Ik duik in het rapport waar ik gisteren maar niet uitkwam. ‘Focus.’ Het is onvoorstelbaar hoe goed dat gaat. Ik vreet letters en duw elke gedachte aan verhuisdozen en lege kasten heel ver bij me vandaan.

 

Op tijd bij school staan. Samen met haar naar huis. Geen oppas, ik met haar, wij samen. Dat is wat moet vandaag. Ik fiets me in het zweet, maar mooi dat ik er sta. Zij achterop. Samen langs de winkel. Wat wil ze eten? Of zullen we snaaien en snacken? Dat zullen we. Ze draagt het plastic tasje met snoep en chips en popcorn om in de magnetron te poppen voor haar borst. Het laatste stukje naar huis lopen we. Ze vertelt honderduit. Maar over dat ene, geen woord. Ze geeft geen kick. Focus? zo sterk aan iets anders denken dat dat ene niet meer bestaat?

 

We doen de deur open, lopen naar binnen, blijven allebei tegelijk in de gang staan. Niet omdat het daar anders dan anders is, maar omdat we nog even willen wachten, blijkbaar. Bang voor het onbekende of voor het definitieve? De woonkamer is zoals altijd en de keuken ook. Ik zeg dat ik even naar boven moet. Ze wil mee. Naast elkaar lopen we de trap op. Allebei een kant van de zwarte leuning omklemmend. Haar kamer links die we links laten liggen. Onze kamer rechts die nu mijn kamer is. Het bed, onopgemaakt. Zijn stoel, om kleren op te leggen, leeg als nooit eerder. De inloopkast, lege planken, halflege rekken, een dikke stoflaag waar zijn schoenen stonden.

 

‘Heeft pappa alles meegenomen?’ Haar stem, zoals ze erbij kijkt, dit doet meer pijn dan mijn eigen pijn. Pappa heeft niet alles meegenomen. Er hangen nog wat zomerkleren. En wat pakken die hem te klein zijn geworden, maar dat weet zij niet. ‘Maar als hij niet alles heeft meegenomen komt hij misschien weer terug, toch mamma?’

 

’s Avonds kruipen we samen in het grote bed. Zij met een appelsapje en kaasblokjes met ketchup. Ik met witte wijn en kaasblokjes met mosterd. We kijken een dvd’tje. ‘Mamma?’ Ze mist pappa zegt ze. Ze mist pappa heel erg. Ik weet het, zeg ik. Weet je wat? We gaan pappa bellen, dan kan ze hem even spreken. De telefoon gaat ik weet niet hoeveel keer over. Ik zeg dat pappa nog aan het werk is, waarschijnlijk. Hij belt vast straks terug. Hopelijk.’

 

Benieuwd naar hoe het verder gaat? Lees het hier.