Coffee Company

 

Nu mijn dochters eindexamen met rasse schreden dichterbij komt en daarmee de laatste maanden dat ze onder mijn dak woont aangebroken zijn, grijp ik iedere gelegenheid aan om dicht in haar buurt te zijn.

 

 

 

 

Daarom zit ik nu naast haar in de Coffee Company, haar vaste plek om te studeren. Zelf gebruikte ik daar ooit de bibliotheek voor maar zij vindt het stimulerend om tussen de opengeklapte laptops van andere scholieren of mensen met een remote baan te zitten. Omdat ik tegenwoordig in de laatste categorie val, probeer ik op haar verzoek of het mij ook bevalt, tikken met het omgevingsgeluid dat mijn kind zo bemoedigend vindt. Het geronk en gesis van de koffiemachines en het geroezemoes van de overleg plegende studenten vind ik niet per se concentratie-verhogend maar ik ben allang blij dat ze graag wil dat ik naast haar zit.

 

Mijn aanwezigheid krikt de gemiddelde leeftijd hier een pietsie op. Ik ben verreweg de oudste, op de stamgast van de tent na. Over hem heeft mijn dochter me al eerder verteld. Het is een pensionado met zo’n Society Shop-outfit uit de jaren tachtig: blauwe blazer met pochet, streepjesoverhemd en zandkleurige broek. Aan de lange tafel spelt hij de kranten, maakt zelfs aantekeningen in een opschrijfboekje. ‘Hij is er echt altijd’, fluistert mijn dochter. Ik krijg er mistroostige fantasieën van. In mijn verbeelding wordt hij een weduwnaar met autistische trekjes, een man zonder vrienden en een karig pensioentje. Nu zijn vrouw er niet meer is om hem te verzorgen, groeit er haar uit zijn neus en oren. Hij komt hier de eenzaamheid stukslaan, om alle dagbladen gratis te lezen, in ruil voor de kosten van een enkele cappuccino. 

 

Consumeren lijkt hier sowieso nauwelijks een verplichting. Ook mijn dochter en haar vriendinnen doen een hele middag met een chai latte havermelk. Als ze honger krijgen, eten ze buiten hun meegebrachte broodjes. 

 

Ik mag dan een matig betaald freelance journalist zijn, dat gaat me te ver. Dus na een klein uurtje ga ik wat versnaperingen voor ons halen. Naast mij staat een hoogzwangere vrouw kwijlend naar de cheescake te staren. In haar hand heeft ze haar lege kop en schotel, waar het bakpapiertje van een verorberde muffin op ligt. ’Ik heb ongelofelijk cravings’, zucht ze en kijkt me aan alsof ik mijn goedkeuring moet uitspreken. Ik moedig haar aan het helemaal te laten gaan, een mens moet zich iets gunnen die laatste loodzware maanden tenslotte. Alsof ik op een knopje heb gedrukt, loopt ze leeg over deze tweede zwangerschap, die haar zwaar valt maar waar ze niet over durft te klagen. Ik stel haar gerust en vertel dat ik er ook geen enkel romantisch gevoel bij had, alle drie de keren niet. Zwanger zijn was voor mij gewoon een ei uitbroeden met een hoop lichamelijk ongemak en een zwalkende gemoedstoestand. Ze moet zich vooral niet gek laten maken door de gedachte dat ze hiervan moest ‘genieten’. Ook nu zijn mijn fantasieën niet in te dammen. Ik zie haar voor me, over een paar maanden, afgepeigerd achter de dubbele kinderwagen sjokken. In crisis dat ze met haar extra kilo’s maar zonder glans van geluk, in de verste verte niet aan het insta-mom-ideaal voldoet. 

 

‘Je hoeft niet alles aan het moederschap leuk te vinden’, zeg ik haar. Ik had haar kunnen zeggen dat wanneer je er echt lekker inzit, in dat moederschap, de jaren aan je voorbijrazen. Maar ik doe het niet. Het zouden lege woorden zijn, die bij haar geen enkele snaar doen trillen. Dat deden ze bij mij destijds ook niet. Met een knipoog wijs ik naar de cheescake voor ik dankbaar en weemoedig weer plaatsneem naast mijn lieve kind en haar economieboeken.  

 

 

 

 

Door: Esther Goedegebuure