Deel 5

Anna Maria’s echtscheidingsperikelen
 

Anna Maria is 47, moeder van een dochter van veertien en ze woont in de Randstad. Na twintig jaar strandt haar huwelijk. Op deze plek deelt ze wekelijks haar ervaringen.

 

Hij heeft zijn overhemd in de wasmand gegooid. Ik gris het eruit. Op zoek naar sporen, een haar, een vlek, haar geur. Alles om die vrouw een gezicht te kunnen geven, te weten wie mijn tegenstander is. Is dat hoe het werkt? Helpt het om te weten wie er met mij concurreert? Stelt het me gerust als ze minder jong of minder mooi is dan de vrouw die in mijn hoofd is gekropen? Ik flikker het hemd terug in de mand. Ik ga toch zeker zijn was niet meer doen nu? Of moet ik me niet laten kennen? Beter de eer aan mezelf houden?

 

Vanavond. Vanavond als hij thuiskomt moet er gesproken worden. Hij is het verplicht om me alles te vertellen. Ik heb het nodig om alles te weten. En dan trek ik zijn helft van de klerenkast open. Nooit eerder is het bij me opgekomen om zijn zakken te doorzoeken, maar nu moet ik het doen. De jeans die hij gisteren droeg, hangt op een hanger. De ene pijp recht en de andere verdraaid. Ik voel in zijn zakken, in alle vier. Bij de laatste kontzak heb ik beet. Een bonnetje van een restaurant. Ik ken die tent maar al te goed. Hij nam mij er ook vaak genoeg mee naartoe, lang geleden, toen alles nog koek en ei was. Om 23.17 uur is het bonnetje geprint. Meer dan drie uur later kwam hij pas thuis. De paniek wil weer toeslaan, maar de woede wint het. Ik gooi zijn klotespijkerbroek door de kamer en gil het letterlijk uit. Als hij nu voor me zou staan, zou ik niet voor mezelf instaan, zo diep voelt de haat.

 

Maar als hij eindelijk voor me staat, die avond, niet om zes uur half zeven zoals meestal, niet om zeven uur half acht zoals zo vaak, maar om negen uur, kan ik geen woord uitbrengen. Met stomheid geslagen, denk ik. Tja. Dat is wat het is. En dan zegt hij het weer. Wat hij twee dagen geleden ook al zei, dat we moeten praten. Hij zegt het al een stuk makkelijker nu. Geen pauze, geen niks, de woorden komen er zonder pardon uit. ‘Laat me raden, klootzak. En het wordt zeker weer geen leuk gesprek?’ Hij negeert me zoals alleen hij dat kan. En dan begin ik te gillen. Ik zeg dingen die ik beter niet kan zeggen maar ik kan de woorden niet tegenhouden. Ook hij kan me niet tegenhouden. Hij probeert het trouwens niet eens. Laat me uitrazen, wacht rustig af.

 

Hij wilde er een einde aan maken, gisteren, zegt hij dan. Dat moet ik van hem aannemen. Dat hij dat echt wilde. Maar wat hij voor haar voelt, daar is hij van geschrokken. Dat appartement, dat hij voor de wintersport al had bezichtigd, hij moest het toch maar doen. Wie weet komt hij er wel van terug, permitteert hij zich te zeggen. Wie weet komt het wel goed. Over een tijdje. Want scheiden hoeft van hem nog niet.

 

‘Als je uitgeneukt bent met haar?’ Ik proef de gal, bitter en bijtend. ‘Flikker jij gauw een rot-end op!’

 

Benieuwd naar hoe het verdergaat? Lees het hier.