Wieke met een hoed

Kun je je er iets bij voorstellen? Ze legt even uit waarom het geen goed idee is. Aan de hand van de foto’s kun je ook zelf oordelen uiteraard.

 

Ik wil even officieel vastgesteld hebben dat ik géén hoedenhoofd heb. Leuk hoor, hoeden, maar voor een ander. Toch heb ik er twee. Met een geschiedenis. Misschien heb ik het al eens verteld, dan mogen degenen die dat zeker weten nu iets voor zichzelf gaan doen. Het zat zo: een met mijn vader bevriende scheepsbouwer had een schip gebouwd, dat onze kustwateren moest gaan bewaken. Het schip zou, ter nagedachtenis aan onze vader, Barend Biesheuvel gaan heten. Wij vonden dat komisch omdat mijn vader al zeeziek werd in een rondvaartboot.

 

Mijn vaders partner mocht het schip dopen. Wij kinderen werden ook uitgenodigd. Drie weken voor de doop hoorde ik van mijn vaders vriendin dat de vrouwen een hoed op moesten, omdat dit gebruikelijk was. Zonder hoed komen kon echt niet. Sodeju en nog eens sodeju. Zit je op een Franse boerderijcamping in het midden van nergens en zie dan maar eens aan een hoed te komen die past op jouw grote boerenhoofd. Naar een brocante-toestand dus. Zwart hoedje gescoord voor een fijn prijsje, dat er volgens mij prima mee door kon. Hysterisch gelach van man en jongste zoon. Vooral de laatste kon niet ophouden met hinniken en hij deed het hoedje natuurlijk de hele dag op. ‘Die hoed kan echt niet hoor,’ zei man serieus, toen jongste was afgetaaid naar het kampvuur.

Toen we thuiskwamen, had ik nog vijf dagen om een hoed te lenen. Hopeloos. Iemand kende een hoedenmaker en daar kwam ik terecht. ‘U lijkt mij niet mevrouw de accountant,’ constateerde de helderziende hoedenmaker. Enfin, hij fabriekte een zwarte hoed met rode bloemen. Ik was vergeten naar de prijs te vragen. Kan nooit veel zijn, dacht ik, zo’n bergje gesteven muskietengaas dat niets weegt. Vijfhonderd gulden. VIJFHONDERD GULDEN. Nou ja, vooruit, ter ere van mijn vaders boot. Ik was wat laat bij het doopfestijn en man, die ergens anders vandaan moest komen, was er al. ‘Dag mevrouw’, zei hij. Hij herkende me niet. Echt niet. Wat nog veel erger was: niemand droeg een hoed. De minister niet. De burgemeester ook niet. De vrouw van de scheepsbouwer evenmin. Wat was ik jaloers op mijn schoonzus, die een rieten hoed uit de verkleedkist had gehaald. Sjiek lint eromheen, was zij weer klaar voor een tientje. Briljant. Het is niet misselijk hoor, om met vijfhonderd gulden op je hoofd voor gek te staan.

 

Later bleek dat alleen de doopster een hoed op had gehoeven. Maar ik denk dat mijn vader dubbel heeft gelegen in de hemel: ‘Hahahaha, altijd mij uitlachen met mijn zeeziekte en kijk jullie nou es voor joker lopen daar!’ Wie moet er binnenkort nog een schip dopen? Mijn hoed is te huur. 

 

Door Wieke Biesheuvel

 

Wieke Biesheuvel werkte en woonde zes jaar in Zambia, is nu voorgoed terug en probeert het Nederlandse leven weer onder de knie te krijgen. Waarbij ze beurtelings verbaasd, boos, dolgelukkig, verward of blij is.