Winter, wintersport en kou: het is niks voor mij
We hebben deze week van alles gehad: hagel die tegen de ramen kletterde, sneeuw, zon, regen. Maar bovenal was het koud.
Terwijl ik dit schrijf is de straat waar ik woon één grote ijsbaan, zijn mijn tenen ijsklompjes (ondanks twee paar sokken) en droom ik van lente en warmte.
Ik ben nooit een fan van de winter geweest. Toen ik een jaar of twintig was haalden mijn vriendinnen me over om mee te gaan op wintersport. Waarom ik daar ja tegen gezegd heb is me nog steeds een raadsel. Ik hou niet van winter en niet van sport. Blijft er weinig over.
We logeerden in een kasteeltje in Noord-Italië. Prachtige locatie, alleen was er te weinig eten. Iedere ochtend stormden alle gasten zo vroeg mogelijk naar de eetzaal om nog een laatste broodje te kunnen bemachtigen. ’s Avonds liepen we naar het dichtstbijzijnde restaurant om onze maag na het karige diner bij te vullen met pizza. Daarna moesten we op de terugweg wel een half uur klimmen, helemaal omhoog naar ons fort. Op de derde dag verstuikte ik mijn enkel en kon ik de rest van de dagen met een boek aan de glühwein. Als het mooi weer was kon ik lekker in het zonnetje zitten en anders (de meeste dagen was het ijzig koud) had ik een prima plekje in het restaurant. Iedereen vond het sneu voor mij, maar ik genoot. Beste wintersport ever. Maar toch: geef mij maar zomervakanties.
Kou is niks voor mij. Het eerste deel van de winter valt nog wel mee. Dan zijn er feestdagen, kaarsjes, kacheltjes en lichtjes. Maar in januari heb ik er wel genoeg van en dan duurt het nog een hele tijd voor het beter weer wordt. Zelfs carnaval maakt het niet veel vrolijker. (Hoe leuk zou het zijn om carnaval in de zomer te vieren!)
Onze teckel Guusje vindt het ook maar niks. Ik ben een kwartier bezig met jas, handschoenen, laarzen, sjaal en muts om twee minuten van de voordeur naar de eerste de beste boom te lopen. Daar plast ze, draait om en rent zo snel ze kan terug naar huis. Met geen mogelijkheid wil ze verder wandelen (behalve als we naar het bos gaan, dan heeft ze opeens geen last van de kou). ’s Avonds kruipen we samen onder een dekentje en wachten we op de lente. Ik tel af: nog 46 dagen, dan is het maart en in maart zijn er soms al dagen dat je met een jas aan buiten kunt zitten. Tot die tijd blijven mijn tenen ijsklompjes.