Gelukkig, het is 2020. Wat kreeg ik een sik van het idiote, keiharde geknal. Al mijn hele leven heb ik er een bloedhekel aan.
In onze gemeente mag dat kennelijk allemaal. Van schrik vlieg je zo een meter de lucht in. Zelfs ik, met overgewicht en al. Echt lekker heb ik niet geslapen en op nieuwjaarsdag hing ik duf en moe op de bank, onder mijn dekentje. Ik wilde het helemaal niet over dat vermaledijde vuurwerk hebben, maar over dat dekentje! Maar ik moest het toch even kwijt.
Dat dekentje is nu drieëntwintig jaar oud. Mijn zus heeft het destijds gemaakt, voor ons nieuwe huis. We zijn inmiddels alweer twee huizen verder en het dekentje ging mee. Gelukkig wel. Er was namelijk een moment dat het dekentje ernstig zoek was, en wel na een feest dat onze zoon had gegeven, tijdens onze afwezigheid. Wij vonden dat het wel kon; hij was zeventien, had leuke vrienden en vriendinnen, vooruit maar. De bende die ik aantrof bij thuiskomst op maandag was verschrikkelijk. Ik moest er nog net niet van huilen. De parketvloer kleefde van het verschraalde bier, overal glasscherven en glazen. Boven was er een slot van een kamer gemold, er lag bestek in de dakgoot en in de tuin was een brandje gesticht. Onze Charles Eamesstoel, daar waren ze doorheen gezakt. Dat is bijna onmogelijk, maar het was ze gelukt.
Zoon ging in de aanval. Hij kon er niks aan doen, want er waren ineens mensen langsgekomen die hij niet kende. Vrienden van vrienden van vrienden, zoiets. En helaas, toen had hij het overzicht en de controle niet meer. Ik kon me er wel iets bij voorstellen. Ik zette hem aan de schoonmaak en hielp zelf maar mee, omdat onze opvattingen over schoon nogal uit elkaar lagen. Ik informeerde ijzig naar waar de deken van tante Bert was. Hij had geen idee, hij had die hele deken niet gezien. ‘Er zijn mensen blijven slapen,’ zei hij vaag, ‘misschien hebben die hem meegenomen.’ ‘Ga het uitzoeken, want als die weg is, heb jij een groot probleem,’ dreigde ik. Wekenlang hoorde ik niets. Zaagde hem dagelijks door over die deken, tot hij misselijk van me werd. En toen… zag ik op zijn Facebook een berichtje voorbijkomen van een meisje: ‘Zeg, ik heb hier nog een dekentje van jou, ik heb het gewassen. Wanneer kom je het halen?’ Potstauzend!!! Ik liet hem het bericht zien. ‘Ga die deken halen. NU!’ En zo kwam de deken weer terug.
Iemand had er vermoedelijk bier mee opgedweild. Maar wat was hij verbleekt, zo zonde. Wel schoon, dat was tenminste wat. Zijn straf loog er niet om: niet naar Salou in de zomervakantie. Hij begreep het. Nu, lekker onder mijn dekentje, ben ik blij dat zoon zo goed is terechtgekomen. Hij heeft een schat van een vrouw, een beeldige dochter en een leuke baan. En hij is de redelijkheid zelve. En zelf ook een schat. Maar nog steeds is er geen consensus tussen ons over het vroegere gedoe met dat dekentje… Ach, wat zou het. Het is inmiddels een deken met een verleden en dus met een verhaal.
Door: Wieke Biesheuvel
Wieke Biesheuvel werkte en woonde zes jaar in Zambia, is nu voorgoed terug en probeert het Nederlandse leven weer onder de knie te krijgen. Waarbij ze beurtelings verbaasd, boos, dolgelukkig, verward of blij is.