Wiekes auto-opslag voor ingekuild gras

 

Ons gras werd krankzinnig lang. Je kon het bijna vlechten. Na één baantje maaien moest ik de bak van de maaier al legen. Er was langdurige regen voorspeld, dus dat gras moest er NU af. 

 

Na twintig baantjes was ik op de helft. Maar toen gebeurde er iets. Telefoon of zo, ik weet het niet meer. Daarna kletterde de voorspelde regen een uur eerder naar beneden en dat hield wekenlang niet op. Nat gras maaien is een ellende, en die wordt alleen maar groter als de boel blijft groeien. Toen het eindelijk even droog was, waagde ik een laatste poging. Die twintig reeds gemaaide baantjes moesten wéér, anders was het geen gezicht. Na deze exercitie was ik kapot. Ik stortte alles in die groene tuinafvalzakken, dan zou ik ze zaterdag naar de gemeentewerf brengen. Het ging wéér regenen. En op zaterdag gebeurde er weer wat, zodat ik niet naar de werf kon.

 

Wat zich in tien dagen in die zakken met gemaaid gras voltrekt… koeien zouden ervan kwijlen, zo lekker vinden ze dat, maar wij mensen zouden een potje gaan braken. Ik had heimwee naar de koeien van Zambia, die in onze tuin kwamen snacken, daar was het gras nooit te lang.

 

 

Ons Nederlandse gras stonk inmiddels vele uren in de wind en de buren, die hun slaapkamer beneden hebben, grenzend aan onze tuin, hadden al voorzichtig geïnformeerd of het rottende gras een blijvende zaak was of dat het ooit zou worden verwijderd, want de stank was niet te harden. Ik had ook nog dode vogeltjes, een heel erg dode muis en een nog dooiere pad kapotgemaaid. Voor de goede orde: ze waren al dood, dat hadden de vijf buurkatten gedaan, wij niet.

 

Vorige week zaterdag aan mij de taak om eindelijk die zakken weg te brengen. Man heeft iets aan zijn hand en kon niet helpen. Ik sjouwde die loodzware, stinkende zakken naar mijn veertienjarige Toos (mijn auto). Banken plat gelegd, zes volle zakken ellende erin. Toen viel er eentje om. Groen stinkend diksap liep uit over de vloer van de auto en over mijn broek. Toch maar doorzetten, op naar de werf. Daar was iemand zo lief om me te helpen die zakken uit de auto te tillen. Kreeg ik nog meer smurrie over me heen en die hulpverlener eveneens. 

 

 

Wat troostte, was dat er nog veel meer mensen met stinkende zakken waren. Eenmaal thuis probeerde ik Toos, die natuurlijk ontzettend baalde – ze is van huis uit keurig geboren – te ontdoen van alle viezigheid. Dat viel om de dooie dood niet mee. Ze stinkt nog steeds misselijkmakend. We hebben de auto van Man onlangs verkocht, omdat we geen twee auto’s meer nodig hebben. ‘Een gierput is er niks bij’, vond Man, toen hij ontsteld instapte voor een ritje. En toen ontstond een lied, dat hij ter plekke bedacht. Ik reed, dus hij kon zich uitleven.

 

Huiver en zing even mee: op de tekst van Brandend Zand van Anneke Grönloh: rottend gras en een verlooooren land… en een leven vol gevaar… rottend gras berooft je bijna van ’t verstand en dat alles komt door háár…

 

Wie ‘haar’ is in dit geval? Ik natuurlijk, want hij zou het uiteraard héél anders hebben aangepakt. Wie de gouden tip heeft om ons te verlossen van die lucht, gedenk ik in mijn testament.

 

Door: Wieke Biesheuvel

Wieke Biesheuvel werkte en woonde zes jaar in Zambia, is nu voorgoed terug en probeert het Nederlandse leven weer onder de knie te krijgen. Waarbij ze beurtelings verbaasd, boos, dolgelukkig, verward of blij is.

Afbeelding van Wieke Biesheuvel