Wieke vindt een dertig jaar oud document

 

Bij het opruimen van de kasten in mijn werkkamer vond ik een column van dertig jaar geleden over mijn jongste zoon, toen een kleuter. Nooit ergens in geplaatst.

 

Geen idee waarom niet, dus nu doe ik het hier. Hij is wel een beetje lang… Neem er iets te drinken bij! Komt ie:

 

Bijna mag mijn jongste echt naar school. ‘Als ik vier ben, ga ik elke dag naar juf Lucie’, vertelt hij aan iedereen die maar wil luisteren. Ook aan onbekende voorbijgangers. In winkels waar mijn zoontje en ik komen, ziet hij wat ik nooit zie: mensen met enorme neuzen, borsten, billen en met kunstbenen of klapperende gebitten. En dat vraagt om zijn commentaar, vindt hij. Tegen een man met een geamputeerd been: ‘Gelukkig heb jij je andere been nog.’ Voor de mevrouw met de billen heeft hij deze vraag: ‘Heb jij ook een hele grote onderbroek?’ Dit is een kind dat in de baarmoeder al lag te kletsen.

 

‘Wanneer word ik een papa?’ vraagt hij aan tafel. ‘Als je groot bent’, antwoorden wij. ‘Die stomme Dorien zegt dat ik klein ben’, pruilt hij. ‘Iedereen is eerst klein, Dorien ook,’ stellen wij hem gerust, ‘jij zoekt een leuk meisje als je groot bent en dan krijgen jullie samen een kindje.’  ‘Maar dan doe ik het kindje in me buik’, besluit hij. ‘Kan niet!’ brullen de andere kinderen. ‘Jawel hoor,’ zegt mijn man, die zich al vele jaren bezighoudt met de defecten van het menselijk lichaam, ‘dat kan best.’ Het zal je dokter maar zijn. ‘Maar als ik een meisje moet zoeken,’ vervolgt zoon, ‘neem ik Dorien lekker niet.’ ‘Wie dan?’ willen wij weten. ‘Maarten!’ zegt hij stralend. Maarten is zijn beste vriend. Weer gebrul van de anderen: ‘Kan niet!’ ‘Wél! Maarten is mijn vriendin, hè pap?’ Hij gelooft heilig in zijn eigen statements. ‘Hij moet maar diplomaat worden’, zuchten wij vaak tegen elkaar. Noem een onderwerp, en hij kan er onderhoudend over kwekken.

 

Ook tijdens een ritje op de fiets houden de gesprekken niet op. ‘Waarom zit ik achterop? ’Omdat Haren te ver is voor jou om zelf te fietsen.’ ‘Wat is Haren?’ ‘Een dorp met huizen en winkels.’ ‘Waarom moeten wij daar heen?’ ‘Omdat jij geknipt moet worden.’ ‘Waarom ben ik geen kapper?’ ’Omdat jij niet kan knippen.’ ‘Wel!’ Na het bezoek aan de kapper zet hij zijn muts op, hoewel het warm is. ‘Anders wordt m’n kapsel winderig’, legt hij uit. Dat hij inderdaad kan knippen blijkt ’s middags, als hij een Barbie van zijn zus een servet omdoet en de blonde krullen afknipt.

 

’s Avonds weer een tafelgesprek.

 

 ‘Waarom moet ik naar school?’ ‘Omdat jij nog niks kan’, verduidelijkt zijn vijf jaar oudere broer. Na het protesterende geloei gesust te hebben, zeg ik dat hij lezen en schrijven gaat leren. ‘Maar dat kan ik toch al?’ vraagt hij verbaasd. Als je je eigen naam kunt schrijven, beheers je de schrijfkunst en je moet jezelf nooit uit de markt prijzen natuurlijk. Er daalt een weldadige rust neer in huis als hij echt naar school gaat. Hij vindt het er fantastisch. Als hij thuiskomt, is hij doodop en het scheelt enorm in de hoeveelheid waaromvragen.

 

Tot zover het nooit eerder gepubliceerde stukje. Het kwam helemaal goed met dit kind. Dankzij docenten die met zijn grappen en grollen konden omgaan en hem en zijn enthousiasme begrepen. Nu is diezelfde jongste zoon een heel leuke vader, die van de week op gesprek moest komen bij het kinderdagverblijf. Omdat zijn dochtertje nogal de beest uithangt. Thuis worden ze ook vaak moe van haar. Men denkt dat ze niet genoeg wordt uitgedaagd en daar wordt nu aan gewerkt, aldus zoon. Ik kon er niets aan doen, maar ik moest heel hard lachen. Wacht maar, als ook zij in de waaromfase belandt.

 

Door: Wieke Biesheuvel

Wieke Biesheuvel werkte en woonde zes jaar in Zambia, is nu voorgoed terug en probeert het Nederlandse leven weer onder de knie te krijgen. Waarbij ze beurtelings verbaasd, boos, dolgelukkig, verward of blij is.

Afbeelding van Wieke Biesheuvel