Wieke en het krokettenmysterie

 

‘Kroketje schat?’ vraag ik vanuit de keuken aan Man. ‘Ik dacht dat je het nooit zou vragen’, zegt hij. Dus leg ik twee kroketten in de oven. Handig, én minder vet dan frituren.

 

Na tien minuten gaat het tingeltje en ik doe de oven open. Daar ligt NIKS! ‘Heb jij die kroketten eruit gehaald?’ roep ik geërgerd naar Man. ‘Alsof ik dat zou durven!’ antwoordt hij. Ik kijk nog eens. Niets te zien wat in de verste verte op een kroket lijkt. Word ik nou dement?? In het pak zitten er nog twee van de vier, dus ik heb ze eruit gehaald. Weet ik absoluut zeker. Mind fuck? Hans Klok langs geweest? Tita Tovenaar? Zouden er nog kinderen thuis wonen, dan had ik er geen gedachte meer aan gewijd, hooguit iets als ‘rotkinderen, eten alles op wat ze tegenkomen!’ En dan zou ik nieuwe kroketten in de oven doen. Dat doe ik nu ook maar. Ik blijf erbij staan, want het zal me toch niet weer gebeuren dat ze zomaar, ‘van je iene miene mette, weg vliegen de kroketten’, verdwijnen. Als ik, die oven geen moment uit het oog verliezend, ook ineens de naam van mijn eerste schoolvriendje niet meer weet (die mij ooit op een kroket trakteerde, vandaar de associatie), roep ik alweer naar Man: ‘Denk je dat ik misschien toch dement aan het worden ben?’ Hij vreest van wel. Heb je dus niets aan. Ik vertel hem dat ik de naam van dat vriendje niet meer weet, terwijl die romance toch een half jaar duurde. En ik ben tegenwoordig vrienden met hem op Facebook. Bizar toch dat ik zijn naam niet meer weet? Helemaal niet bizar, vindt Man. Waarom zou ik die naam van dat vriendje in vredesnaam willen onthouden, terwijl ik met zo’n leuke vent getrouwd ben? Overbodige ballast voor je brein, denkt hij.

 

Echt niet. Ik graaf in mijn geheugen. Hoe heetten onze buren van zestig jaar geleden? Scheffer en Van Roon. Gelukkig, zij drijven boven. Man roept weer vanuit de kamer (ik sta dus nog steeds bij die oven hè): ‘Hoe heet die meneer van de garage ook alweer?’ WEET IK NIET MEER. En ik sprak hem gisteren nog over onze aanstaande auto, die er nog steeds niet is. Iets met ‘Braak’. Ik vroeg hem of die auto misschien van Boxmeer naar Nijmegen geduwd werd, zo lang vond ik het duren. Hij was niet zo’n klein beetje geïrriteerd. Misschien heb ik daarom zijn naam verdrongen. Dit is echt zo’n droevige middag. Enfin, de laatste twee kroketten komen krokant uit de oven. Het laat me niet los. Je wandelt, een kroket zijnde, toch niet zomaar iemands oven uit? Na een week wordt het raadsel opgelost.

 

Ik wil een kliekje opwarmen en doe de magnetron open. Jullie raden het al: daar liggen twee verlepte kroketten in ontbindingsfase 2. Ik gebruik de magnetron niet vaak. Hij staat op de oven en heeft ongeveer hetzelfde ik-ben-d’r-klaar-mee-tingeltje. Ik heb me gewoon vergist in het apparaat. Dit kan natuurlijk een teken van sluipende dementie zijn. Hoewel? Op mijn veertigste legde ik mijn leesbril bovenop het konijnenhok en zocht me dagen te pletter. Toch… ik ga geheugenspelletjes doen. Mijn geest scherpen. Want straks, denkt Man, wordt het misschien zo erg, dat ik ineens de naam van dat vriendje weer wél weet, maar dat ik per ongeluk zomaar bij hem ga wonen, omdat ik me in zowel het huis, het dorp als de provincie vergis. Nee, dat willen we niet. Maar dan… ineens weet ik weer hoe de garageman heet: Brakelmans. Phiew.

 

Door: Wieke Biesheuvel

Wieke Biesheuvel werkte en woonde zes jaar in Zambia, is nu voorgoed terug en probeert het Nederlandse leven weer onder de knie te krijgen. Waarbij ze beurtelings verbaasd, boos, dolgelukkig, verward of blij is.

Afbeelding van Wieke Biesheuvel