‘We lijken net een echt gezin’
Als Flo mij heeft begroet en achter me ook nog haar zus Monti én papa ziet staan – en dat op een doordeweekse dag – is het feest compleet.
De tafel is gedekt. Twee placemats aan de ene kant, twee aan de andere. Per ongeluk een vijfde bord neerzetten – en heel hard huilen als ik doorheb dat het vijfde bord niet meer nodig is – overkomt me niet meer. Op doordeweekse dagen eten we vaak met z’n drietjes: ik en de twee overgebleven meisjes. Mijn lief werkt vaak tot laat en eet dan daar. Maar niet vandaag. Ik ga met Bel naar Flo, en mijn lief heeft een zakelijke afspraak in het zuiden des lands.
Als ik voor het laatste stoplicht voor het huis van Flo sta, zie ik links van me een bekend silhouet. Zwarte jeep, zonnebril en leesbril in het haar en een elegant wuifje – dat kan er maar één zijn: mijn liefde. “Ik reed zo’n beetje langs deze afslag, dus ik dacht: ik ga ook naar Flo!” zegt hij als hij me belt. De verrassing is groots.
Als Flo mij heeft begroet en achter me ook nog haar zus Monti én papa ziet staan – en dat op een doordeweekse dag – is het feest compleet. We wandelen door het bos, rennen door het zand, zetten I’m Still Standing op Spotify en zingen heel hard – Flo fonetisch – mee. Daarna gaan we terug naar haar huis. Als Bel de haren van Flo wast en mijn lief in haar kamer haar bed verschoont, vouw ik haar truien en leggings op. Kansloos, want Flo zal het morgen weer tot een textielmozaïek verwerken, maar nu is het netjes. En daar houd ik van. Een opgeruimde kast is een opgeruimd hoofd. Of in ieder geval een poging daartoe.
“En dan ga ik jullie nu uitzwaaien!” Als de haren drooggefohnd zijn en de kast is ingetoomd, is het tijd. Flo wil eten met haar huisgenoten en wij mogen weg.
We bellen als we achter elkaar aanrijden. Dat het fijn was en dat het zo goed gaat met Flo. Ondertussen rekenen we uit hoe lang het geleden is dat Flo haar laatste epileptische aanval had. Dat moet bijna een jaar geleden zijn.
Thuis wacht Iggy op ons. Sinds ze op de middelbare school zit, is haar nieuwe ritueel de dag vak voor vak doornemen. Bij Latijn moest een jongen huilen, bij Frans had de leraar – haar favoriet – zijn gitaar meegenomen en hadden ze Franse liedjes gezongen, en morgen heeft ze een AK-proefwerk, dus of we nog even willen overhoren. Bel plaagt haar met haar hoge cijfers. Ze kietelen elkaar en duwen elkaar zo hard dat wij denken dat we moeten ingrijpen. “Dit zijn onze uitingen van liefde,” zegt Bel terwijl ze de stoel van haar zus nog een duwtje geeft.
Wij kijken elkaar aan. Onze meisjes, die de afgelopen jaren altijd wat rustig op de achtergrond waren – ze zagen dat we wel genoeg aan ons hoofd hadden – zijn lekker los, zoals het hoort. Iggy kijkt tevreden om zich heen. “We lijken net een echt gezin.”
En zo is het.