‘Mijn moeder is oud, en niet eens zozeer in de cijfers, maar wel met hoe ze zich voelt. Ze is bijna negentig, dat is een aardige leeftijd. En heel soms denk ik, het zou beter voor haar zijn als ze rustig in vrede gaat.
Ik bedoel dat met heel veel liefde, want natuurlijk zal ik haar missen als ze komt te overlijden. Maar dit is geen kwaliteit van leven meer, zo. Ze is eigenlijk vrijwel aan bed gekluisterd. Ze kan niets meer zelf doen en heeft wel vierentwintig uur per dag zorg nodig. Eten lukt nog net, en praten ook. Ze is redelijk helder van geest, al heeft ze ook zwakkere dagen waarop ze zich bijna niets herinnert en mensen niet herkent. Maar fysiek kan ze dingen niet meer goed aan. Dan denk ik af en toe: hoe lang moet ze dit zo nog meemaken? Hoe lang gaat dit halve leven maar verder? Zou het niet beter zijn als haar hart er in haar slaap mee stopt, want dit is geen eigen leven meer. Ze is zo afhankelijk van anderen en heeft er ook nog maar weinig lol in.
Dat is het ergste, denk ik. Ze is somber en slikt al jaren antidepressiva. Niet zo gek, als je zo alleen bent op je oude dag. Vriendinnen zijn er niet meer zoveel en mijn vader, haar man, is al tien jaar geleden overleden. Ze is er nog, maar haar hart is er allang niet meer. Het is zo triest om te zien dat ze het gewone leven niet meer aankan. Als haar kleinkinderen op bezoek komen, is het veel te druk. Ze kan geen gesprek meer voeren. Het voelt zo treurig, omdat ze er nog is, maar lichamelijk ook niet meer. Dit is toch geen leven zo, denk ik wel eens. Ik heb zo met haar te doen in dat verzorgingstehuis. Tegelijk ben ik ook druk met mijn eigen dingen, dat ik niet elke dag van de week naar haar toe kan. Ik moet ook nog werken en heb een gezin. Maar ik probeer om de dag even een uurtje te gaan kijken bij haar, hoe het is. Ik ben enig kind en die druk om mantelzorger te zijn, voel je dan toch altijd, hè.
Maar als ik weer wegrijd bij haar tehuis, dan ben ik vaak verdrietig. Dan zie ik de jonge, fitte en knappe vrouw die ze ooit was nog voor me. Ze was zo sterk en leuk en grappig. Nu is ze bijna niets meer dan een plantje dat in leven wordt gehouden met water en eten. Ze geniet niet meer van de dingen die ze meemaakt. Ze is vlak, kil en stil. Alsof ze het wel goed vindt, zo, dit leven. Ik hoop dat ze ooit haar rust vindt en dan ben ik ergens opgelucht voor haar. Als je niet meer uit bed kan, niets meer meemaakt, hele dagen dus maar in je eentje ligt… Wat is het leven dan waard? Kun je dan niet beter gaan? Het zal mijn hart breken, de dag dat ik mijn moeder zal verliezen. Maar het zal ook innerlijke rust geven voor ons allemaal. Dan hoeft zij niet meer te lijden.’