Patates

 

Over het ontstaan van patat en andere wereldschokkende zaken.

 

 

 

Eind vijftiger jaren, ik zal een jaar of tien geweest zijn, hoorde ik van mijn buurjongen dat de ijsbar annex banketbakkerij Oase in de Geleenstraat – ik ben opgegroeid in de Rivierenbuurt in Amsterdam – patat was gaan verkopen. Ik sprak toen de historische woorden: ‘Pa wat?’ ‘Patat.’ Nooit van gehoord.

 

In de 50’er en 60’er jaren werden niet alleen veel uitvindingen gedaan op huishoudelijk gebied, met als belangrijkste ongetwijfeld de wasmachine, maar veranderde ook het eetpatroon van een gemiddeld Nederlands gezin.

 

Omdat mijn vader alleen die gerechten at die hij kende van zijn moeder, stond er bij ons thuis vijf keer per week aardappelen, vlees en groenten op tafel, een keer vis (een keer raden – ja, eerste keer goed: op vrijdag) en op zaterdag iets heel anders, dan kookte mijn vader. Dat was meestal brood met niertjes of levertjes of lammetjespap. Wil je van deze overheerlijke culinaire hoogstandjes de recepten hebben, zeg het maar.

 

Bij de opkomst van patat bij mij in de buurt hoort een bijzonder verhaal. Voor de oorlog was de Rivierenbuurt voor een belangrijk deel een Joodse wijk. In deze buurt is het aantal weggevoerde en vermoorde Joden dan ook helaas erg groot. Anne Frank, die tot 1942 op het vlakbij gelegen Merwedeplein woonde, schrijft tot drie keer toe in haar dagboek over Oase, de ijsbar natuurlijk, niet de snackbar, dat woord moest nog worden uitgevonden.

 

Ook de Joodse familie Gallasch, eigenaar van Oase, werd door de oorlog getroffen. De heer Gallasch overleefde niet en zijn weduwe vertrok naar Israel. De familie Ruhé kocht de ijsbar en begon direct aan een verbouwing om patat te kunnen maken en verkopen. Zij moesten tot en met de Hoge Raad procederen om toestemming te krijgen, maar het lukte en mijn buurjongen was een van de eersten die eraan verslaafd raakte. Ik volgde snel.
Een andere bakker in de Rivierenbuurt had snel door dat hier groot geld mee te verdienen viel en bouwde – met vergunning – zijn zaak om. Maar terwijl Oase liep als een trein, bleef die tweede zaak (ik houd de naam maar voor me) vaak angstig leeg. Ik vroeg mijn ouders waarom ook ik naar Oase werd gestuurd en niet de andere kant op mocht voor patat. Het was eind jaren 50 en die tweede bakker was fout geweest in de oorlog. Daar ging je dus niet naartoe, je wilde daar helemaal niet gezien worden.

 

Al snel werd Oase een begrip in Amsterdam-Zuid. Weet je nog? Puntzakje 15 cent, vierkant zakje 25 cent, piccalilly gratis (wie heeft ooit bedacht dat piccalilly lekker is op patat?) en mayonaise een dubbeltje.

 

Harry Ruhé moest in 1978 afscheid nemen van Oase, hij leeft gelukkig nog. Ik denk dat telkens als iemand een patatje oorlog of kapsalon bestelt, hij zijn tranen van ergernis en onbegrip nauwelijks kan bedwingen.

 

Door: Rob Versteeg