Nooit eerder een tuin gehad
En m’n tuinwensenlijstje was toch al flink. Groeide zelfs met de dag. Ik moest nota bene nog helemaal beginnen. En dat terwijl er al lang een tuin was toen ik er kwam wonen…
Maar het moest natuurlijk wel míjn tuin worden. Dus ik sloeg aan het verzamelen van ideeën en wensen, lezen in tuinboeken, plattegronden tekenen, tuin-dromen, tuinen in binnen- en buitenland bezoeken (jaha, grondig bezig geweest hoor), planten en struiken kopen en fouten maken. Dat laatste bij de vleet. Googelen bestond toen nog niet. Gelukkig maar, anders was er nooit meer iets anders gebeurd dan tuinieren. Afwijkinkje. Als ik iets doe, dan bijt ik me er ook helemaal in vast. Figuurlijk dan, niet dat ik nou met m’n waffel in de aarde zat.
Weelderig, met “ommuurde” kamertjes. Alsof het natuurlijk zo gegroeid was. Altijd overal bloemen. Je moest je in de tuin kunnen verstoppen. Bloemetjes in het gras. Plekjes om te zitten in én uit de zon. Kruiden. Potten vol bloemetjes en groente. Het moest vooral beschut zijn, geen inkijk. Heel veel vogels, vlinders en insecten. En oh ja: geur!
Ik plantte wilde pinksterbloemen, ereprijs, speenkruid, hondsdraf en madeliefjes in het gras. Waarschijnlijk waren die er door de vorige bewoners zorgvuldig uit-geverticuteerd, zoals Wiekes man dat graag doet. Maar het moest heel natuurlijk lijken. Boordevol sneeuwklokjes aan het begin van het tuinseizoen. En er moesten vormen zijn die in de winter ook groen bleven.
Ik zag mezelf al met vrienden urenlang zitten tafelen en kletsen onder de druiven, wandelen onder de blauwe regen, met blote voeten door het gras banjeren. Want gras dat moest er zijn. En veel. Ik wilde nergens aarde zien. Alles moest bedekt zijn, dus het toverwoord was bodembedekker.
En als ik er nu zo over nadenk is het voor geen meter veranderd, dat wensenlijstje. Niet dat ze allemaal uitgekomen zijn, want hoe vaak het niet gebeurd is dat ik bij een tuincentrum stond en met plannen in m’n hoofd thuiskwam. Ik bedoel met planten. Met struiken en klimmers, die bij thuiskomst helemaal niet van de deur naar het plekje van de tafel konden groeien, omdat daar helemaal geen rechte lijn tussen te trekken was. En hoeveel planten er wel niet geplant zijn die het nooit langer dan een zomer deden. Niks vaste planten. Verdwijnplanten waren het.
Maar toch. Ik heb er veel van geleerd. Vooral de Latijnse namen van planten dan. Want fouten blijf ik maken. Al zijn het er wel wat minder geworden. En al ben ik wel wat toleranter geworden. Vond ik vroeger geel geen leuke kleur en de forsythia wel de aller-stomste struik die er bestond; nu ben ik blij als ik hem bezig zie in het voorjaar. De uitslover. Net als de puntwederik en de gulden roede. Allemaal door de keuring gekomen intussen. Ik ben bang dat ik zelfs de bielzen van Mien Ruys intussen leuk begin te vinden.
En wat ik bijgeleerd heb? Dat het idee om een klimroos door een oude fruitboom te jagen super is. De roos new dawn maakte van onze appelboom vijftien jaar lang een weelderig bloeiende boom tot ver in november. Totdat de roos doodging en een paar jaar later de boom omdonderde. En die dode buxus en kerria japonica. Het is triest en er is moeilijk in een dag overheen te stappen, maar het biedt weer nieuwe kansen. Niets is voor eeuwig in een tuin. Tenminste, dat is de grootste les die ik geleerd heb. En ik wilde het graag “natuurlijk”? Nou, dat heb ik gekregen ook. Het groeit en bloeit als een dolle.
Ik heb alleen ontzettende zin om al die tuinen die ik toen bezocht heb nog eens te bezoeken. Kijken of het daar ook zo heel erg anders is geworden in de tussentijd… Om te beginnen op naar Mien Ruys in Dedemsvaart. Ach… Mien Ruys… van wie ik ooit – zittend op de rand van haar bed – leerde dat je op moest passen met witte bloemen in je tuin. Die maken een “gat” in het beeld. Aan die tip heb ik me altijd vastgehouden. En dat blijf ik doen ook.