Nieuw ronde, nieuwe kansen

 

Het begon met de pompfunctie van mijn hart.

 

 

 

 

Die was toch enigszins verminderd door de immunotherapie, zo bleek. En dat komt wel vaker voor, dus de hoop was dat dat zich vanzelf wel zou herstellen. Maar ondertussen werd wel al een jaar lang mijn bloeddruk door iedereen bijgehouden; die was steevast te hoog en toch sloeg niemand er acht op. Het werd keurig steeds genoteerd, en dat was het dan. 

 

‘Waarom houden jullie die eigenlijk bij als niemand er iets mee doet?’ vroeg ik bij de laatste chemo dus maar eens.

 

‘Nou, normaal doen we daar wel iets mee, maar in jouw dossier staat dat je last hebt van “witte-jassen-hypertensie”’, was het antwoord. ‘Jouw bloeddruk gaat omhoog als je in een ziekenhuis bent en overal witte jassen ziet. De angst voor een te hoge bloeddruk maakt dan automatisch de bloeddruk hoger.’ 

 

‘Maar wie heeft dat dan in mijn dossier gezet?’ Dat wilde ik wel weten. Ik heb namelijk zelf in dat ziekenhuis gewerkt, en liep daar toen hele dagen op verschillende afdelingen rond, maar had nooit last van een hoge bloeddruk. Eerder van een lage. Bovendien heb ik zelf een witte jas, en veel van mijn familieleden ook, maar ook daarbij kan ik me bij het zien ervan niet herinneren dat ik er ooit opgewonden van raakte. ‘En tot slot meet ik zelf thuis ook mijn bloeddruk, en ook dáár is hij al het hele jaar steevast te hoog’, meldde ik er voor de zekerheid maar even bij. 

 

En hup: toen zat ik dus weer bij een andere witte jas, moest ik 24 uur een kastje om en meteen weer bloed laten prikken. Bijgaand ook weer een hele rits aan nieuwe afspraken, terwijl ik me eigenlijk had voorgenomen om te gaan vieren dat ik niet meer elke week naar het ziekenhuis hoefde, nu de chemo’s klaar waren. 

 

Maar nu dus aan de medicijnen tegen hartfalen en nierfalen, en alvast een nieuwe afspraak om de pompfunctie van mijn hart opnieuw te laten meten en weer bloed te prikken. 

 

Hè, bah. Hier had ik zo geen zin meer in. 

 

Toch vind ik het vreemd dat ik zelf aan de bel moest trekken. Ik heb aan iedereen toestemming gegeven om in mijn dossiers te kijken, maar de cardioloog wist niet dat ik van de huisarts medicijnen tegen hoge bloeddruk had gekregen. En van de huisarts moest ik mijn nierwaarden opzoeken in mijn ziekenhuisdossier, omdat zij op haar beurt weer niet dáár in mijn dossier kon kijken. 

 

‘Wat is het nut van al die toestemmingen dan eigenlijk?’ vroeg ik verbaasd. ‘Ik heb bij de apotheek ook al moeten doorgeven dat ik de pillen die ik tijdens de chemo’s gebruikte nu natuurlijk niet meer slik. En de morfine van na de operaties uiteraard ook niet meer. Maar het blijft maar in mijn dossier staan, en ik heb zo langzamerhand een dagtaak aan het bijhouden en bijsturen van alles. Want alle behandelingen en pillen worden op die gegevens gebaseerd, toch?’ 

 

‘Tsja, het loopt nog niet soepel met de plannen om de administratieve rompslomp lichter te maken’, was het antwoord van de huisarts na een diepe zucht. Ik trok mijn wenkbrauwen op van verbazing en realiseerde me toen ineens dat ik weer wenkbrauwen hád. Dat ik ze weer kón optrekken. 

 

Dus ach… ik ben klaar met de chemo’s, en met een beetje mazzel ben ik op dit moment kankervrij. Dus wat kan de rest me eigenlijk schelen.

 

Ja, ik moet blijven meedenken. Maar ik ben al die mensen zo dankbaar dat ik kan blijven meedenken, dat ik dat graag doe. 

 

Je realiseert je pas dat je haren ergens van overeind gaan staan als je weer haren hebt. 

 

 

Door: Tineke

Tineke is schrijfster van de boeken “Toch?” en “Stof Genoeg” en ze blogt ook zo nu en dan. Ze woont op het platteland met één (leuke) man, twee (lieve) kinderen, drie (onbespeelde) muziekinstrumenten, vier (wisselende) mantelzorgprojecten, een (bijna) vijfde boek, haar zesde (luie) kat, en (dus) ongeveer zeven muizen.

Afbeelding van Tineke