Mijn Indische roots

 

Ja, dat had je niet gedacht, hè? Maar wel een heel speciale soort roots

 

Er werd me vroeger regelmatig gevraagd of ik Indisch bloed had. Vanwege m’n donkere haar? Dan was ik apetrots! Helaas moest ik het ontkennen. Maar er is wel iets anders aan de hand. Minstens twee keer per week aten wij vroeger namelijk Indisch. Dat was in die tijd heel bijzonder. Want een ‘normale Nederlander’ had toen nog geen knoflook in huis. Laat staan dat in z’n kruidenkastje kemierienoten, ketoembar, djinten, koenjit en laos stonden.

 

Of tussen de pannen een wadjang. En wat te denken van een oelekan. Mijn moeder noemde knoflook trouwens bawang poetih. En als er al zoiets als kroepoek bekend was bij de meer avontuurlijke types in ons land, dan was het toch in elk geval niet de emping die wij thuis aten. Vers gebakken uiteraard. En de kokos werd bij ons thuis niet alleen gebruikt voor kokosmakronen. Die kokos ging ook door het eten.

 

Mijn roots bestaan dus eigenlijk alleen uit loaswortel, gemberwortel en geelwortel. Op vakantie ging ook altijd rijst mee. En het halve kruidenkastje. Want zelfs in Joegoslavië kwam er gewoon nasi goreng op de klaptafel. M’n moeder heeft het nog wel eens voor vriendjes van ons gemaakt. Vonden ze nog lekker ook.

 

Terwijl iedere Ollander die iets met Indonesië had uit Beb Vuyk’s boek kookte, lag bij ons het volledig bevlekte en uit elkaar liggende ‘Groot Nieuw Volledig INDISCH KOOKBOEK’ op het aanrecht.  En uiteraard was dat een van de eerste kookboeken die ik kreeg toen ik op mezelf ging wonen. Want daar kon je niet buiten. Gekke is dat wij uit dat boek thuis altijd iets aten wat geen enkele kenner blijkt te kennen als ik het erover heb: Sajor Menir (als kind dacht ik altijd dat het meneer heette). Sajor menir maakte je met spinazie. Dat kregen we dan altijd samen met sambal telor. Toch stiekem een beetje een Hollandse combi, spinazie met ei.

 

Omdat niemand sajor menir kent, en het verdorie hartstikke lekkerrr is, geef ik even het recept:

                                

Wacht. Ik zal het eens letterlijk overnemen. Snap je vast wel.

 

 

 

Spinazie (bajem), 2 fijngesneden uitjes, eenige schijfjes temoe-koentji*, 2 fijngesneden sioong* bawang-poetih, 1 theelepel trassie, zouten naar smaak, santen*.

 

De bajem kookt men af, de kruiden stampt men fijn. Giet vervolgens wat water af van de gekookte bajem en voeg er ongeveer twee kopjes santen benevens de fijngestampte kruiden bij en laat dit samen gaar koken.

Als bij deze sajor, tegelijk met de fijngestampte kruiden, twee theelepels rauwe gestampte rijst wordt gevoegd, noemt men dit sajor bòbòr. (deze sajor wordt voornamelijk gebruikt voor zieken en kraamvrouwen.

 

  • Temoe-koentji is volgens mij koenjit/geelwortel.
  • Sioong is teentje
  • Santen is kokosmelk

 

Mocht je nog vragen hebben? Stel ze even onder het Facebookbericht. Ik probeer dan te helpen.

 

Selamat makan!

 

 

Door Franska

Fotografie portret: Esmee Franken. Visagie: Linda van Ieperen. Haarstylist: Mandy Huijs.