Let it snow, let it snow

 

Op het moment dat ik dit schrijf sneeuwt het. En dan denk jij natuurlijk: het maken van bladen vergt voorbereiding, en dat is ook zo.

 

 

Maar een lentestuk schrijven terwijl het nog sneeuwt, dat hoeft doorgaans niet.

 

Over sommige onderwerpen moet uiteraard per direct geschreven worden. Bijvoorbeeld bij het overlijden van een prins, of bij het (bijna) vallen van een kabinet dat nog niet eens is voorgevormd. Maar voor andere zaken probeert men de tijd te nemen die het ook vergt. Tijd voor het inlezen, schrijven, de aankleding en opmaak. Je hebt namelijk geen idee hoeveel werk het nog is voordat een artikel op jouw laptop verschijnt, of (gedrukt) op je deurmat ploft.

 

Maar goed, nu je dat wel weet kun je je dus voorstellen dat ik soms al een beste tijd van tevoren over iets moet nadenken en schrijven. Maar in de sneeuw al schrijven over de lente? Nee! Dat is meestal niet nodig. Het is nu dus ook gewoon half april, maar het sneeuwt evengoed. De bloesem zwiept hier langs de ramen, en de viooltje staan buiten in een witte laag die een subtiele combinatie is van hagel en sneeuw. En ik heb daar zó geen zin meer in. 

 

Het is dus in alle opzichten een rare tijd. Is het niet dat stomme virus dat ons binnen probeert te houden, dan is het wel het weer.

 

En ik weet: ik heb niks te klagen. Mijn man woont hier, en mijn dochter en mijn schoonzoon ook. Ik heb dus altijd wel iemand om tegenaan te kletsen, een ommetje mee te maken of een spelletje mee te doen. En dat is voor sommige mensen al heel lang héél anders. Zij snakken weer naar buiten zitten in het zonnetje, en dan het liefst op een terras. Ik ben me dus bewust van het feit dat ik weinig te mopperen heb, want ik kan dat desnoods samen met mijn huisgenoten in mijn eigen tuin doen.

 

Maar toch vraag ik me nu ook ineens iets af. Want waarom zit ik hier eigenlijk zoals ik hier nu zit? Waarom doe ik sommige dingen nog steeds, terwijl ik niemand anders meer zie dan mijn eigen huisgenoten?

 

En dan heb ik het niet over tandenpoetsen hè! Want dat is ook voor je medebewoners natuurlijk fijn, als je dat blijft doen. Net als douchen en iets van kleding aantrekken.

 

Maar die joggingbroek heeft al wel overuren gemaakt. En daarin ren ik inmiddels rustig naar de supermarkt en de bakker. Hmm, je wordt dus toch steeds makkelijker.

 

En dat vest met die loszittende zak gniffelt ook al een jaar dat hij zich nog steeds niet genaaid voelt, of bij het oud vuil gezet. Slordig, eigenlijk.

 

En zo zijn er ook nog zaken die nergens meer op slaan. Want zeg nou zelf: waarom zit ik hier te werken (terwijl mijn huisgenoten allemaal nog in bed liggen) met dat zojuist beschreven vest aan, in die joggingbroek die wel aan een wasbeurtje toe is, met mijn haar in een uitgezakte knot, mijn computerbril op (met een half vergaan touwtje eraan), veel te grote slofsokken aan (die daardoor meer op zwemflippers lijken), een T-shirt met daarop de tekst dat alles wat mooi is aandacht verdient (!!!), met daaronder… ja, je gaat het niet geloven… met daaronder corrigerend ondergoed!?!

 

Sjonge… Misschien moet ik toch ook maar eens een kritische blik gaan werpen op mijn eigen opmaak en aankleding. Want dit slaat natuurlijk nergens meer op.

 

Even weer de tijd voor gaan nemen, want ik voel me ineens een beetje gevallen, terwijl dat voorvormen nu nergens meer op slaat. 

 

Door: Tineke

Tineke is schrijfster van de boeken “Toch?” en “Stof Genoeg” en ze blogt ook zo nu en dan. Ze woont op het platteland met één (leuke) man, twee (lieve) kinderen, drie (onbespeelde) muziekinstrumenten, vier (wisselende) mantelzorgprojecten, een (bijna) vijfde boek, haar zesde (luie) kat, en (dus) ongeveer zeven muizen.

Afbeelding van Tineke