‘Lekker puh!’

 

Een snerpend toontje plaagt mijn toch al door misofonie aangetaste oren. Het houdt maar niet op. Welke irritante buurman zet zijn vaatwasser niet uit? Zo’n geluid is het.

 

 

Ik zoek Man op die net het gras heeft gemaaid, en ik was al zo blij tenminste van het maailawaai verlost te zijn. Pèèè…pèèè… en dit maal honderdduizend. Man, helemaal gelukkig, zegt vrolijk: ‘Ik vond nog een paar mollenverjagers in het tuinhuis! De diervriendelijkste manier om van mollen af te komen!’ Op zich ben ik daar natuurlijk vóór. Ik zie nog mijn vader op ons grasveld thuis staan. Met een schop. Doodstil stond hij daar. Desnoods een uur lang. Zodra hij de grond zag bewegen, sloeg hij toe. Weer een onthoofde mol. Niks diervriendelijks aan. In ons vorige huis had ik Jan de tuinman, die altijd kwam klussen als het heel mooi weer was, slechts gekleed in een te klein nepsatijnen sportbroekje, net op de dag dat ik had besloten om die eens geheel aan mezelf te besteden: niksen in de tuin met een boek. Dat kon ik op mijn buik schrijven, met zwetende Jan, harkend en fluimen uitspugend om me heen in dat glibberige broekje.

 

Na het eerste biertje zei hij: ‘Doe mij er nog maar één!’ En nog eentje. Wel was hij heel goed in mollen verjagen. Hij had daar een ‘spulletje’ voor. Omdat ik geen zin had in een Jan die urenlang met een schop bij zo’n mollengang stond, vond ik het wel oké en informeerde niet naar het ‘spulletje’. Maar die mollen kwamen nooit meer terug. Daar worden we nu voor gestraft, vermoed ik. Terzijde: als ik vroeg wat hij met zijn net verdiende geld ging doen, zei Jan, vet knipogend: ‘Lekker naar de kermis en naar de maiden… in Duitsland!’ Daar had je pas rondborstige ‘maiden en waiven’, legde hij uit. Ik rilde ervan. Stelde me voor hoe hij in dat broekje, en met die enorme pukkel op zijn bast, rondborstige dames te lijf ging.

 

Helaas, Jan is al jaren aan het hemelen en mollen zijn prachtige diertjes. Maar ook Man wil niet dat ze zijn gazon, met bloed, zweet en tranen opgefokt tot een biljartlaken, verpesten met die gangen en hopen. Een van de mollengangen loopt vlak langs mijn werkkamer. Daar staat nu zo’n apparaat. Ik snap niet dat de diertjes niet acuut verhuizen naar de buurtuin, waar niemand iets aan het gazon doet. Het is echter lastig om met een mol in discussie te gaan. Ik gedoog het geluid van de nauwelijks zichtbare, groene apparaatjes. Wat moet ik anders? Stel dat een aanstaande koper van ons huis zegt: ‘Leuk huis hoor, mooie tuin ook, maar die mollen?? Wij kijken nog even verder en u hoort nog van ons!’ En dat je dan natuurlijk nooit meer iets hoort. Daar gaan we weer: ‘Pèèè!’ Doe mij een wereld zonder piepjes, fluitjes, gezaag, getoeter en gedoe? Dat moet de hemel zijn.

 

De volgende dag ligt er een grote hoop losgewoelde aarde naast het pèèè-fluitende apparaatje. En wat zegt die dus nog volop aanwezige mol: ‘Lekker puh!’ Echt. Zelf gehoord.

Door: Wieke Biesheuvel

Wieke Biesheuvel werkte en woonde zes jaar in Zambia, is nu voorgoed terug en probeert het Nederlandse leven weer onder de knie te krijgen. Waarbij ze beurtelings verbaasd, boos, dolgelukkig, verward of blij is.

Afbeelding van Wieke Biesheuvel