Jaloers op een inbreker

 

Dat het leven door corona ietwat veranderd is, dat zijn we wel met elkaar eens, toch? De mogelijkheden, de spelregels, de verwachtingen, de onzekerheid: alles verandert voortdurend.

 

Maar dat ik zelf ook zo zou veranderen, dat had ik niet verwacht.

 

Toch kwam ik er vanmorgen achter dat dit wel degelijk het geval is. Ik las vanmorgen namelijk iets in de krant, en merkte toen meteen dat ik jaloers werd.

 

Huh? Ik?? Jaloers op een ander?? Dat ben ik nooit!! Ik gun altijd iedereen wat hem toekomt. Zeker als het iets leuks is. En soms ook als het niet leuk is, maar dan troost ik mezelf weer met het idee dat het karma zou kunnen zijn.

 

Ja, niet dat ik in karma geloof, hoor. Want als ik dat zou doen dan voelt de toekomst van de mensheid weer zo reddeloos verloren. Zo met al die Trumps en gekkies die dan nog een keer terug moeten komen. Pfff. Nee, dank u. Maar soms, heel soms, troost ik mezelf met de gedachte dat iemand gewoon krijgt wat hij verdient. En dan vooral natuurlijk als mezelf iets heel erg leuks overkomt, en een ander iets naars.

 

Maar jaloers? Nee! Dat ben ik nooit.

 

Toch zou ik daar ook nog wel mee kunnen leven, als ik niet jaloers bleek te zijn op iemand die niet deugt. En dat vind ik heel erg van mezelf.

 

Dat ik mezelf jaloers voelde worden op iemand die geen onderscheid kan maken tussen mijn en dijn. Die privacy en deursloten ziet als obstakels, in plaats van afbakeningen. En eigenlijk haat ik dat soort mensen.

 

Ik vind inbrekers namelijk niet alleen asociaal, ik vind ze ook dom. Ze kunnen zelf dan denken dat ze iets voorstellen door te pronken met de spullen van een ander, ik denk juist dat ze heel erg weinig van het leven hebben begrepen. Of karma nou bestaat of niet; ik denk dat er iets ontbreekt in je hersens als je je niet kunt verplaatsen in de mensen die je berooft. Of dat je dat wel kunt, maar het dan tóch doet. Dat je de angst die mensen dan voelen – nog weken en maanden nadat jij met je koevoetje allang weer bent vertrokken – negeert. Dat je het normaal vindt dat een ander heel hard werkt voor de spullen die jij je hebt toegeëigend uit de kasten van die ander, vind ik, vind ik…

 

Nou ja, daar vind ik hetzelfde van als wat ieder ander weldenkend mens ervan vindt. Dat soort mensen mist een linkje, en ik ben dus niet jaloers op dat soort figuren.

 

Het lijkt me geen fijn leven dat je dan leidt. Ondanks al je mooie spullen (of het geld dat je daarmee verdient) lijkt mij de onrust, omdat je altijd over je schouder moet blijven kijken, heel erg naar. Of de schrik als je ‘s morgens in de spiegel kijkt en je ziet elke ochtend als eerste een inbreker! Mwèhhh.

 

Dus waarom zou ik jaloers op ze zijn? Daar zit geen enkele logica in.

 

Maar toch, maar toch, maar toch. Vandaag was ik (arme drommel) opeens jaloers op een inbreker uit Zaltbommel.

 

En ik weet het: dat klinkt als de eerste regel van een nieuw gedicht van Annie M.G. Schmidt, maar dat is het dus niet. Ik las over een inbreker die zichzelf in een kroeg naar binnen had gewerkt, en daar aan de borrel en de bitterballen zat.

 

Wattt?? Een glas wijn met een portie bitterballen in de kroeg?!!? Gut, wat mis ik dat!

 

Zelfs voor die bevroren bitterballen die hij zat te eten, zou ik nu willen langkomen als dat mocht.

 

Maar helaas… we moeten nog even volhouden. Jammer voor de horecaondernemers en jammer voor ons, maar het is niet anders.

 

Maar wel oneerlijk dat zo’n hersenloos figuur dan wél aan zo’n heerlijke tafel kan zitten, toch? En de straf die ik daarvoor had bedacht, die tik ik hier dus maar even niet neer, want jaloezie doet rare dingen met mensen.

 

Proost! Op de horeca dus. En niet op inbrekers.

 

Door: Tineke

Tineke is schrijfster van de boeken “Toch?” en “Stof Genoeg” en ze blogt ook zo nu en dan. Ze woont op het platteland met één (leuke) man, twee (lieve) kinderen, drie (onbespeelde) muziekinstrumenten, vier (wisselende) mantelzorgprojecten, een (bijna) vijfde boek, haar zesde (luie) kat, en (dus) ongeveer zeven muizen.

Afbeelding van Tineke