Ik ben een weekdier als het op dierenleed aankomt

 

‘Ik weet dat ik het niet moet doen, daaraan denken, maar mijn gedachten gaan gewoon met me op de loop.’

 

Ik lees deze ochtend in alle vroegte over het offerfeest dat net is begonnen. Ik lees over de beweegredenen voor het onverdoofd slachten. Ik lees dat het dier niet langer dan nodig mag lijden. En dan ga ik me in zitten beelden hoe het lam, het schaap, de geit of het rund gierend van de stress staat te wachten op de slager met zijn vlijmscherpe mes, die eerst nog even bezig is zijn dankbaarheid te betuigen voor het slachten van dit arme dier, en dan gaat het rap verder bergafwaarts met me. Ik weet dat ik het niet moet doen, daaraan denken, maar mijn gedachten gaan gewoon met me op de loop en de beelden zijn er voordat ik er erg in heb en dan is het gedaan met me. Als het op dierenleed aankomt ben ik een weekdier en dat is nooit anders geweest.

 

Vroeger, toen ik klein was, maakte ik bij elk kalfje dat na de geboorte bij zijn moeder werd weggesleurd om elders te worden vetgemest (ik kom van een boerderij, inderdaad) een scene van hier tot gunter. En om het allemaal nog een beetje aan te dikken kroop ik, als ik de kans kreeg, bij dat kalf in het hok om hem op mijn vingers te laten sabbelen, zodat hij hopelijk toch nog het idee van een beetje moederliefde had.

 

Vroeger, toen ik klein was, en we een ritje gingen maken met paard en wagen, stapte ik steevast af als de berg steil werd. Paard Rudy zo hard te zien sjorren aan die sjees, dat verdroeg mijn tere kinderhart niet. Mijn dertig kilo minder, dat waren er toch mooi dertig, zo moet ik gedacht hebben.

 

Vroeger, toen ik klein was, deed ik sans gȇne aangifte van dierenmishandeling tegen een boer die zijn pony’s wekenlang buiten in de sneeuw liet staan zonder bij te voeren (ikzelf had althans nooit gezien dat er werd gevoerd).

 

Vroeger, toen ik klein was, hield ik op de hooizolder een meute katten die op een gegeven moment was opgelopen tot boven de twintig. Om ze, naast hun dieet van muizen, toch nog iets lekkers te gunnen, bracht ik ze elke dag een emmertje melk dat ik uit de melkstal jatte (mijn vader had er waarschijnlijk toch wel weet van, want niets ontging hem ooit!).

 

 

 

Vroeger, toen ik klein was, vroeg ik voor elke verjaardag maar om één cadeau en dat was dat hondje Teddy niet langer buiten in een hok hoefde te slapen, maar binnen mocht, bij mij. Het maakte niet uit welke worst ze me voorhingen, ik hield jarenlang halsstarrig vast aan dit cadeau. En ik kreeg het nooit. Hondje Teddy – en alle honden voor en na hondje Teddy – kwamen uitsluitend in huis als ik ze binnenhaalde in de veronderstelling dat niemand dat merkte. Wat me achteraf gezien, vanwege hondenhaar en lege Tupperware vleeswarendoosjes, sterk lijkt en me opeens doet beseffen dat ik dat weekdier niet van vreemden heb. Ze wisten het heus wel, maar ze zeiden het heel lief lekker niet.

Door: Brigitte Bormans

 

Brigitte werkte jarenlang als culinair journalist en schreef twee kookboeken. In 2004 werd ze directeur/eigenaar van Erfgoed Logies. Maar zonder schrijven kan ze niet. Gelukkig zag Franska wel iets in haar columns, kwam van het een het ander en mag er nu ook over andere zaken worden geschreven.