DODE DUIF

 

Báf! Daar vliegt een dikke duif zich te pletter tegen het raam van de eethoek. Op slag dood.

 

Ik zou ervoor tekenen: pats boem naar de hemel en geen lijdensweg.

 
‘Ik denk,’ zeg ik tegen Man, ‘dat we hem gerust zouden kunnen opeten.’ ‘Mag ik bedanken?’ vraagt hij. Dat mag. Best wel een klus, een duif demonteren. Kijkend naar het prachtige dier schiet me de duif te binnen die ik een paar jaar geleden in Zambia cadeau kreeg. In een doosje met een paar luchtgaten. De headman van een dorp overhandigde me het dier alsof hij me een zak goud gaf.

 
Ik reed naar huis met mijn opgehokte vogel. Een duif is echt niet zomaar een cadeau, dus onderweg loslaten was geen goed idee, omdat hij dan, hoppa, terug zou vliegen naar de eigenaar. Dat zou een belediging van formaat zijn. Zo’n duif heeft meer richtingsgevoel dan – bijvoorbeeld – ik. Zonder navigatie in de auto kan ik niets zelfstandig vinden. Wat wij als prehistorische mensen ooit aan richtingsgevoel bezaten is nu wel verwoest door al die technologie. Eigenlijk zijn we onbeholpen stumperds geworden die geen deuk meer in een pakje boter kunnen slaan zonder technische snufjes. Onze nieuwe auto parkeert zelf in. Dat kon ik al niet, maar de kans dat ik het nu ooit nog leer is nul.

 
Goed, terug naar de opgehokte duif. Onze vriend Benson had in zijn dorp een duiventil, zoals veel mensen. Duif is prima vlees, maar ik wilde niet dat hij werd opgegeten. Ik belde Benson. Die was op de markt, met vrouw, dochters en buurvrouwen. ‘Mag mijn duif bij jou?’ vroeg ik. ‘Kom naar de markt’, stelde hij voor. Duif en ik gingen op pad. Ik vond ze snel, en maar liefst acht personen wilden mee terugrijden naar Kachipu, Bensons dorp. Toen ik de kofferbak opende zag ik dat de duif zich uit dat doosje had gewurmd en nu in paniek fladderend voorin zat. Geen nood, Benson kreeg hem weer te pakken. Pffff, gelukkig. We propten al die mensen in de auto en daar gingen we. ‘Stop!’ gilde een van de dochters, ‘we zijn Benny vergeten!’ Benny, haar zoontje, was nog bij een oom. En omdat Benny zo verliefd was op mijn auto moesten we terug, anders zou hij vast erg moeten huilen. Al met al was ik twee uur bezig om mezelf van die duif te ontdoen. ‘Ik zet hem een paar dagen vast,’ beloofde Benson, ‘en dan kan hij wel los.’ 

 

Na een week kwam ik Benson tegen in het ziekenhuis en hij keek een beetje schuldig. ‘Hoe is het met mijn duif?’ Vroeg ik. ‘Nou, eh…’ Het geval wilde dat hij een doodzieke neef had. Benson had echt elke dag wel een ziek familielid, in gradaties van dodelijk, verschrikkelijk en slopend tot niet zo erg. Die neef moest aansterken en zoals ook ik natuurlijk wel wist was het ziekenhuiseten niet iets om je op te verheugen. Dus… had hij toch maar die duif geslacht. Want soep van duif, daar knap je enorm van op. Neef was er al veel beter aan toe. ‘De duif zou vermoedelijk toch teruggevlogen zijn naar de eigenaar’, wist Benson. Ach, maar beter zo dan. Beter een gezonde neef in het land dan een dooie vogel in je hand.

 
Ik graaf een gat in de tuin en leg onze dode duif erin. Was er een Zambiaan bij geweest, dan had die hem meteen uit mijn handen gerukt en mee naar huis genomen, blij met de mazzel. Wij zijn gezegend in dit land. Echt. ‘Wat eten we vanavond?’ vraagt Man. Het enige passende antwoord op die elke dag tot vervelens toe terugkerende vraag? ‘Duif! Moet ik hem alleen wel effe opgraven!’

 

 

 

Door: Wieke Biesheuvel

Wieke Biesheuvel werkte en woonde zes jaar in Zambia, is nu voorgoed terug en probeert het Nederlandse leven weer onder de knie te krijgen. Waarbij ze beurtelings verbaasd, boos, dolgelukkig, verward of blij is.

Afbeelding van Wieke Biesheuvel