Anna Maria is 48, moeder van een dochter van vijftien en ze woont in de Randstad. Na twintig jaar strandde haar huwelijk. Op deze plek deelt ze wekelijks haar ervaringen.

 

‘Mijn moeder belt. Ik moet niet schrikken, zegt ze, waardoor ik me juist lam schrik. Of ik in de auto zit, wil ze weten. Ja dat zit ik.

 

Ik wilde net starten om weg te rijden, wat ik nu niet doe. Onwillekeurig trek ik het sleuteltje weer uit het contact en de handrem aan. Als ik hoor dat ze haar keel schraapt voel ik de paniek al aankomen. ‘Wat is er?’ Ze schraapt nog een keer en zegt dan dat het waarschijnlijk niets is, maar dat ze een knobbeltje heeft ontdekt in haar borst. Vanochtend na het douchen voelde ze het opeens met het afdrogen. Rechterborst een beetje onderin. Heel gek, vindt ze eigenlijk, omdat ze vorige maand nog de uitslag kreeg van ‘dat onderzoek in de bus weet je wel’ en dat die uitslag goed was. Geen reden om aan te nemen dat er iets aan de hand was, stond er. Of woorden van dien aard.

 

De paniek is totaal en all over nu. Even val ik stil en dan begin ik te ratelen dat ik zeker weet dat het niets is en wanneer ze naar de dokter gaat – ‘Over drie dagen pas?? Kan dat niet eerder? Ja toch zeker?’ – en dat, mocht het wel iets zijn, wat ik zeker te weten niet denk, dat er dan nog steeds geen man overboord is natuurlijk omdat, hoeveel procent is het ook alweer, nou ja in ieder geval véél vrouwen met borstkanker gewoon overleven en stokoud worden. Veruit de meeste zelfs.

 

‘Rustig maar schatje,’ zegt ze. En dan breken de dammen. Ik stamel dat het me spijt dat ik zo debiel doe en zo over de top reageer maar dat ik toch wel geschrokken ben ook al zei ze dat dat niet nodig was. Ze begrijpt het, zegt ze. En daarna dat we toch echt even moeten afwachten totdat ze bij de poli is geweest. ‘Zal ik komen?’ Ik wil haar zo graag zien nu. Ze zegt dat dat echt niet nodig is. Natuurlijk zegt ze dat want dat zou ik ook tegen mijn dochter zeggen als ik degene was die met dit nieuws zou komen. Ze zegt dat ik goed uit moet kijken in de auto. Ik moet haar beloven dat ik heel voorzichtig ben. En ik moet me geen zorgen maken want daarvoor is het nog veel te vroeg.

 

Ik beloof het allemaal. Maar als ik mijn straat inrij om een parkeerplek te zoeken weet ik niet meer hoe ik daar gekomen ben. Alsof iemand het stuur van me overnam zodat ik even voor me uit kon staren. Als ik boven kom grijp ik meteen naar de witte wijn en even spijt het me heel erg dat ik niet meer rook.’

 

Benieuwd naar hoe het begon? Lees het