Anna Maria is 48, moeder van een dochter van vijftien en ze woont in de Randstad. Na twintig jaar strandt haar huwelijk. Op deze plek deelt ze wekelijks haar ervaringen. 

 

‘Iemand vroeg waarom ik gescheiden ben en eigenlijk had ik daar geen goed antwoord op, daarom.’ Hij vraagt waarom ik af wil spreken – liefst op neutraal terrein ook nog. Dit is waarom: omdat ik twee dagen rond heb gelopen met wat nou écht de reden is dat hij zijn biezen pakte en dat het te veel eer is om zijn nieuwe vlam hiervan de schuld te geven. ‘Zie het als closure’, zeg ik. ‘En dan wil je me daarna nooit meer zien?’ Want dat vindt hij nou ook weer niet de bedoeling.

 

De volgende dag spreken we af. In een tentje een paar straten verderop waar we nooit zoveel kwamen en waarvan we denken er daarom niet al te veel bekend volk tegen het lijf te lopen – wat welbeschouwd natuurlijk logica van likmevestje is. De volgende dag is vandaag en als ik richting het tentje loop voel ik een vreemd gevoel van opwinding. Alsof er iets speciaals te gebeuren staat. Ik heb voor mijn kast staan draaien en alle broeken gepast die niet te groot zijn geworden. Ik heb zelfs overwogen om toch nog maar even richting de winkelstraat verderop te gaan voor je weet maar nooit, maar mezelf nog net op tijd teruggefloten en toegesproken: ‘kappen nu, doe effe normaal’. 

 

Hij zit er al. Aan de wodka waarmee hij zijn borreluur al sinds jaar en dag inluidt – ‘één wodkaatje om mee te beginnen’. Hij bestelt een witte wijn voor me. Zonder te vragen en nog voordat ik mijn jas goed en wel heb uitgetrokken. En dan ga ik zitten. ‘Daar zitten we dan.’ Waarna het vreemde gevoel van opwinding van zonet plaatsmaakt voor een ‘wat bezielde mij om hieraan te willen beginnen want dit is een volslagen belachelijke actie’. Ik zeg het hardop want wat heb ik nou te verliezen: ‘Ik weet opeens niet meer of dit nou wel zo’n goed idee was.’

 

En dan zegt hij dat hij erover nagedacht heeft, over mijn vraag en dat het eigenlijk best wel een verdomd goeie vraag is. Hij neemt een slok die de bodem van zijn glas meteen drooglegt – een ‘adje’ noemden we dat altijd – en steekt zijn hand op naar de ober. ‘Nóg een wodka? Je nam er toch altijd maar één?’ Hij zegt dat een mens er beter niet al te veel principes op na kan houden want op principes moet je meestal toch weer terugkomen. Ik ga even verzitten. Kijk naar zijn ogen die verrassend open staan vandaag – niets te verbergen. Naar zijn handen die als altijd naast elkaar op tafel liggen. ‘Keck hoor.’ En ik wijs op zijn trui die nieuw is en oogverblindend oranje. ‘Té?’ vraagt hij. En dan, zonder mijn antwoord af te wachten: ‘Waar zullen we eens beginnen?’

 

Benieuwd naar hoe het begon? Lees het hier.