Le restaurant

 

We lopen bezweet het dorp in. De ochtendwandeling was intensief en eigenlijk zijn we te laat vertrokken, het is al te warm.

 

Als we het plein oplopen zie ik monsieur Dubois staan, hij praat met Lamique die in zijn auto zit. Ik zwaai, zij wenken. ‘Ah, bonjour, les jeunes’, zegt monsieur Dubois, als we op hem aflopen. De oude weduwnaar kan dit zonder probleem tegen iedereen in het dorp zeggen, want hij is met zijn 88 jaar, voor zover ik weet, de oudste van het hele spul hier. Lamique stapt speciaal voor ons uit zijn auto. Hij pakt vaker de auto om van zijn plein naar ons plein te rijden; als je het zou moeten lopen, kom je toch al snel aan zestig stappen. We hebben de twee mannen deze zomer nog niet gesproken en ik ben benieuwd hoe zij het confinement zijn doorgekomen.  

 

 

‘De afgelopen maanden was het erg stil in het dorp,’ begint Lamique, ‘maar dat is het hier natuurlijk altijd.’ Hij lacht hard om zijn eigen grap. We nemen de nieuwtjes door. Eerst de gezondheid van de beide heren. Lamique heeft nog steeds last van zijn rug, vandaar de ritjes met de auto. De oude weduwnaar ziet er goed uit, hij is een paar kilo kwijt. Hij knipoogt naar me. ‘Veel drinken en weinig eten’, zegt hij alsof hij een groot geheim verklapt. Hij brengt zijn hand met duim en pink omhoog naar zijn mond. ‘Dat is ook mijn favoriete dieet’, zeg ik. 

 

 

Hij lacht en schurkt nog ietsje dichter tegen mij aan. Dan nemen we de verhuizingen in het dorp door. Het grote spookhuis op de heuvel is verkocht. Jarenlang zagen we er niemand, alleen met kerst brandde er weleens een spookachtig lampje. 

 

 

‘Verkocht aan een Engelsman en een Belgische’, zegt Lamique. Ik peil zijn reactie op nog meer buitenlanders in het dorp. Maar ze blijken al twintig jaar in Frankrijk te wonen en spreken vloeiend Frans, dus dan is het goed. Het huis van de twee jaar geleden overleden weduwe op het andere plein is verhuurd aan Fransen. Ook goed nieuws. Vers bloed in het dorp. Dan kan ik eindelijk de vraag stellen die al die tijd op mijn lippen brandt.

 

 

‘En het restaurant? Hoe staat het daarmee?’ Lamique, die wel van een hapje binnen of buiten de deur houdt, geeft het verlossende antwoord. ‘Dat is door de gemeente gesloten’, zegt hij.

 

 

Toen we in 2012 ons huis kochten, dronken we met de vorige eigenaren een drankje op het terras van het restaurant. Het werd door een nogal flets stel uitgebaat. Hij bakte pipse pizza’s, zij slofte neerslachtig rond in de bediening. Toen ik haar een keertje zag lachen, zag ik maar drie tanden in haar mond. Vandaar altijd die gedeprimeerde blik. Daarna kwam een kok die de ‘hele tent’ in zijn eentje runde: koken en bedienen. Toen we een keertje om half acht ’s avonds vroegen of we iets konden eten, stuurde hij ons weg. Hij was bezig met de voorbereiding van de lunch voor de dag erna. Niet gek veel later verliet hij met stille trom én met de gehele inhoud van de kassa – 39,25 euro – het dorp. 

 

 

Vervolgens kregen we een praatjesmaker uit Bordeaux die een kok meenam die in Zuid-Amerika had gekookt. In die poespas hadden de dorpelingen geen trek. Vervolgens veranderde hij het restaurant in een pianobar. Dat viel ook niet in de smaak. Maar hij zette pas echt kwaad bloed bij de dorpelingen door vier euro voor een kop koffie te vragen. Deze ‘bandit’ verliet niet alleen het dorp met stille trom, maar ook het land; hij had nog een belastingschuld uitstaan. Na zijn vertrek hebben we een zomer lang een van de best lopende restaurants van de hele Dordogne gehad. Een jong Engels stel – zij in de bediening, hij in de keuken – kreeg het restaurant elke dag met lunch én diner vol. Na een zomer de sterren van de hemel te hebben gekookt, vertrokken ze naar Thailand voor een lange vakantie. Nooit meer teruggezien.  

 

 

De moeder van de serveuse, die even buiten het dorp woont, heeft nog geprobeerd de boel draaiende te houden door een keer in de maand open te gaan. Omdat zij zelf niet kon koken, vroeg ze de cafébaas uit een buurdorp dat voor haar te doen. Hij was helaas beter in drinken dan in koken. Om die reden stond de Dordogne Chippy Car regelmatig voor het restaurant met fish and chips. Geen Frans culinair hoogstandje, maar wel altijd goed voor een gezellige avond en volle bak met Engelsen. Zelfs de burgemeester bestelde braaf een portie fish and chips, hoewel we allemaal het vermoeden hadden dat hij eigenlijk alleen voor de knappe eigenaresse kwam. 

 

 

Afgelopen september startte de zoveelste gelukszoeker. Hij zou elke donderdagavond koken met regionale producten. In een dorp verderop organiseerde hij op die manier al vaker soirées gourmandes champêtres. Het klonk als een beproefd recept. ‘Maar waarom is het dan nu weer gesloten?’ ‘Hij heeft na het afkondigen van het confinement alles uit zijn handen laten vallen, de koelkast uitgezet en is, zonder het restaurant schoon te maken, vertrokken,’ zegt Lamique, ‘maar de koelkast zat nog vol met etenswaren. Na verloop van tijd begon het te vreselijk te stinken in het restaurant. De burgemeester heeft toen per direct het restaurant gesloten.’  

 

 

Dommage,’ zegt Ed, ‘voor de zoveelste keer weer de stekker eruit getrokken.’ 

 

 

Natuurlijk, er zijn genoeg andere restaurants in de buurt waar we heerlijk kunnen eten. Maar we missen ons eigen restaurant in dit dorp. Niet alleen als een plek om iets te eten, maar vooral als plek voor een praatje. Voor een glas wijn met een dorpsgenoot. Een plek om samen te klagen of complimenten te maken over de lunch. We missen de reuring. En dat is voor ons dorp, net als voor zoveel andere kleine dorpen in Frankrijk, essentieel voor de dorpsmoraal.

 

 

Door: Asjha van den Akker