De dames van 52

 

Waar ik mijn ouders, die lang geleden zijn overleden, nog steeds dankbaar voor ben, is het deel van de opvoeding dat met mensen te maken had die “anders” zijn.

 

 

Discriminatie, in welke vorm dan ook, daar bleven zij ons, hun kinderen, voor waarschuwen.
Vanzelfsprekend lag bij de generatie van mijn ouders antisemitisme heel gevoelig. Mijn moeder had er tijdens de oorlog een (Joods) zusje bij, weliswaar met blond geverfde haren om haar afkomst te verbergen, maar zo’n vierde zus viel gelukkig al die bezettingsjaren niet op.

 
Toen ik jong was woonde op twee hoog naast ons de familie Koelman, drie zussen met hun bejaarde moeder. Na verloop van tijd werd dat drie zussen zonder bejaarde moeder. Dat die drie zussen, inmiddels allemaal van middelbare leeftijd, ook na de dood van hun moeder bij elkaar bleven wonen, verbaasde ons zeer.
‘Nu kunnen ze trouwen of gewoon verhuizen, maar blijven ze daar zitten. Gek hè?’ Mijn moeder maakte duidelijk dat dat onze zaak niet was en dat de drie zussen, als zij zich daarbij prettig voelden, gewoon bij elkaar moesten blijven.
 

‘Net als de twee dames van nummer 52?’, vroeg ik op een dag, toen het onderwerp ‘de zussen Koelman’ weer ter sprake kwam.
Op nummer 52 woonden al zo lang ik mij kon herinneren twee dames bij elkaar, eerst jong en onderhand iets minder jong. ‘Die hebben blijkbaar ook geen behoefte aan trouwen.’
Mijn moeder legde uit dat het samenwonen van de dames van nummer 52 een heel andere oorzaak had. ‘Die twee dames willen graag bij elkaar wonen en hebben geen behoefte aan een man, zij zijn gelukkig zo.’
Dat kostte mij als tienjarig jongetje heel wat denk- en vooral inleefwerk. Maar als mijn ouders dat de gewoonste zaak van de wereld vonden, wie was ik om daar moeilijk over te doen.
 

Toen ik een jaar later met loeiende sirene naar het ziekenhuis werd gebracht met een gesprongen blindedarm en daardoor buikvliesontsteking – ik was helaas te ziek om te kunnen genieten van die sirene -, ging ik vanuit het ziekenhuis, om aan te sterken, logeren bij een ouder kinderloos echtpaar in het Gooi, kennissen van mijn ouders.
Bij dat echtpaar kwam regelmatig kunstschilder Wim over de vloer. Een erg aardige jonge man, altijd vergezeld door zijn oudere vriend.
Toen mijn ouders mij daar kwamen opzoeken, nam ik mijn moeder even apart om haar een geheim dat ik ontdekt had, te onthullen.
‘Niet verder vertellen,’ fluisterde ik tegen mijn moeder in de keuken, ‘maar volgens mij wonen die Wim en zijn vriend samen en zijn het net als de dames van 52 een soort paar, ik bedoel dat ze bij elkaar horen.’
Mijn moeder aaide mij over mijn haar en fluisterde terug: ‘Dat heb je goed gezien, maar je mag dat best hardop zeggen, iedereen weet dat al lang.’
Wat een teleurstelling. Maar het goede nieuws, besefte ik pas veel later, was dat het bestaan van homoseksualiteit ons bijna met de paplepel is ingegoten.
 

 

Door: Rob Versteeg