Nare droom

 

De middelste dochter van May heeft even wat hulp nodig. Gelukkig heeft vriendin L. een bijzondere broer. Net zo bijzonder als Flo.

 

 
 

Middelste meisje huilde in haar slaap. Nee, ze wordt niet gepest, ze had een droom. Maar waar die droom over ging, gaat ze sowieso niet zeggen. Ik dring aan. Echt niet, mama. Ik probeer overredingstechnieken te verzinnen. Ze blijft nee schudden. Er komen tranen. Bij mij ook. ‘Als ik het niet weet, kan ik je niet helpen.’

 

Dan breekt ze open. Zij was opgesloten en er was iets met Flo. Dat het echt een rare droom was, mama. Dat ze beter niet verder kan vertellen. Maar ik wil het. In de droom liep het niet goed af en er was niets wat zij kon doen. Haar hoofd op mijn schouder. Haar blonde haar vochtig van mijn tranen.

 

De vraag of ik hier ‘iets’ mee moet doen knaagt. Als Bel mee gaat als ik Flo naar de Wollewei breng, ontmoeten we een zusje van een groepsgenootje van Flo. Als zij nou eens vriendinnen zouden worden, kunnen ze samen praten over zusjes-van dingen. Dingen die ze niet met mij durft te bespreken. Maar ja, een vriendschap ontstaat ook niet in een dag, dus dat is een langetermijnoplossing.

 

Haar naar een psycholoog sturen lijkt me wat prematuur. En haar aanmelden voor een brusjesdag, daar heb ik ook zo mijn gedachten bij.

 

De oplossing ligt dichterbij dan ik dacht. Als ik mijn vriendin L., met een bijzondere broer, vertel over mijn vraagstuk, stelt ze voor om eens met Bel te praten. We zien elkaar vaak want onze strandhuisjes staan vlak bij elkaar. Zij kan het terloops ter sprake brengen.

 

Als ik een paar dagen later voor ons huisje in het zand zit, zie ik het blonde silhouet van mijn meisje in de zee. Naast haar de ranke gestalte van vriendin L. Ik weet dat het nu gebeurt. Ik laat ze want ik weet dat het goed is.

 

’s Avonds zitten L. en ik met vesten op de loungebank van een strandbuurman. Hij schuift wat met stukken vlees op zijn hypermoderne barbecue en schenkt ons wat wijn bij. Ze knikt naar me. Ze heeft haar gesproken. Gewoon gezegd dat zij ook een bijzondere broer heeft. Dat hij net als Flo is. Ook toen zij jong was. Bel had opgekeken. Echt? Er ploept een traan uit mijn oog. En? En? Haar eerste vraag raakte me in mijn hart.  Ze had L. aangekeken en gezegd: ‘Hoe gaat het dan later. Als ze groot zijn?’ Nu zijn er meer tranen. Ook bij L. Mijn lieve, verantwoordelijke, zorgzame meisje. Ons leven is mooi zoals het is maar wat had ik haar wat minder zwaarte gegund.

 

‘En vond je het ook weleens gewoon irritant?’ had Bel gevraagd

 

Wat ze toen zei, wil ik weten. ‘Gewoon, dat Bel later waarschijnlijk op kamers gaat en dat dit met mijn broer ook zo is gegaan en met Flo ook zo gaat. Een eigen kamertje met een douche en een wc maar dan wel met mensen in de buurt die voor hen zorgen. Dat ze goed hun tanden poetsen, dat ze gezond eten. Van die dingen. En dat het daar heel gezellig is.’ We nemen een slok, vegen allebei langs onze wangen en kijken naar het strand waar onze kinderen een wereldrecord met z’n allen op de trampoline springen proberen te vestigen. Flo staat er blij tussen in haar Elsa-jurk.

 

Bel had opgelucht gekeken en vroeg toen: ‘En vond je het ook weleens gewoon irritant?’ Hartstikke, had L. beaamd. Maar ook anders en leuk en lief en grappig en gezellig en geestig. Dat allemaal ook. En toen was het tijd om achter de opblaasflamingo aan te zwemmen want die was al veel te ver weggedreven en daar was een mui, wist mijn kleine meisje te vertellen.

 

Ik kijk naar mijn meisjes, naar alle kinderen, de deinende massa op de trampoline, de buurman die ons maar even heeft gelaten en naar mijn geliefde die met een schaal watermeloen komt aanlopen. Ik neem een slok wijn en ben dankbaar voor dit moment en dankbaar dat deze lieve L. op mijn ‘zand’pad is gekomen.

 

 

 

Door: May-Britt Mobach

Afbeelding van May-Britt Mobach